Homilie voor de 29 ste zondag door het jaar B


18 oktober 2015

De leerlingen trekken samen met Jezus mee naar Jeruzalem.
Maar dat meetrekken met Hem is nog geen navolging,
is nog niet de navolging waartoe ze geroepen zijn.
Ze kunnen Jezus ook nog niet navolgen.
Ze worden alleen voorbereid op de navolging.
Echt navolgen zullen ze pas kunnen
als ze de Geest van Jezus hebben ontvangen.
Ze zijn nu niet meer dan enthousiaste meelopers.
Ook velen, die zich vandaag gelovig noemen,
zijn soms niet meer dan enthousiaste meelopers.
De reden van het enthousiasme van de leerlingen
is ook een reden waaruit blijkt dat ze nog geen echte volgelingen zijn.
Ze koesteren verwachtingen, heel menselijke verwachtingen,
verwachtingen van macht en eer en aanzien, en rijkdom.
Jezus heeft hen immers gezegd dat,
als ze alles prijsgeven om Hem te volgen,
zij het honderdvoud aan huizen en akkers,
aan broers, zusters, moeders en kinderen gaan ontvangen.
De leerlingen nemen dat nogal letterlijk op.
Ze denken ook over het Rijk Gods als over een aards koninkrijk.
Maar tot Pilatus zegt Jezus dat zijn Rijk niet van deze wereld is.
Zo is God wel Vader, maar geen aardse vader,
van wie we van alles mogen verwachten en desnoods kunnen manipuleren.
Zo houdt God wel van ons,
maar dit houdt niet in dat Hij ons knuffelt.
Alle denken over God in termen van macht,
maar ook in termen van menselijke emotionaliteit,
kunnen we best in het archief opbergen.
En misschien koesteren ook wij ten opzichte van God verwachtingen
die ervoor zorgen dat we misschien wel enthousiast meedoen,
maar daarom nog geen echte navolgers van Jezus zijn.
Net zoals de man die we leerden kennen in het evangelie van zondag laatst.
Hij kwam ook enthousiast en vol verwachting naar Jezus toegelopen.
Maar als hij hoorde wat navolging voor hem echt betekende
ontstelde hij en ging hij ontdaan heen.
Ook nu moeten de leerlingen wel wat ontdaan zijn
als ze horen wat het voor hen betekent Jezus na te volgen
en daarin de grootste en de eerste te zijn.
Het is volledig tegengesteld aan hun verwachtingen.
Want het is dienaar en slaaf zijn.
Een slaaf of een dienaar moet zich totaal geven in zijn dienende taak.
Hij heeft daardoor geen vrijheid.
Hij beschikt niet eens over zichzelf.
Jezus stelt dat wie Hem wil navolgen
het lot, de toestand van de slaaf, tot een innerlijke gesteldheid moet maken,
waardoor we ons in liefde totaal geven aan de anderen.
Al wie dienstbaar wil zijn in de kerk
is dan best ook bekleed met zo'n ingesteldheid
en moet niet uit zijn op gewin, op eer, op macht,
op bevrediging en bevestiging.
Toch zet Jezus mensen met zo'n verwachtingen niet aan de kant,
zoals Hij ook de leerlingen met hun ongegeneerde vragen niet afwees.
Ze bezitten een gezonde 'menselijke' ambitie
en de Geest zal die ambitie bijsturen, zuiveren,
ontdoen van alle ik-gerichtheid en er alleen de kracht van overlaten,
de kracht waarmee ze zich zullen inzitten in dienst van de medemensen.
Ze zullen er dan niet meer op uit zijn macht en eer en rijkdom te verwerven
maar ze zullen er even ongegeneerd op uit zijn anderen gelukkig te maken.
We moeten zelf onze menselijke ambities en verwachtingen niet verdringen.
Maar we moeten wel toestaan dat ze omvormt worden, van richting veranderd worden.
En dat is niet iets dat we zelf moeten doen.
Dat gebeurt geleidelijk maar zeker
telkens als we ons laten leiden door Gods Geest
en de liefde als enige norm in ons leven nemen.
Dat is een dagelijks oefenen.