Homilie voor de 33ste zondag door het jaar B 2021
De evangelielezing van deze voorlaatste zondag van het kerkelijk jaar is genomen uit de laatste toespraak van Jezus
vóór zijn lijden in Jeruzalem aan aanvang zal nemen. Hij spreekt tot Petrus, Andreas, Jakobus en Johannes,
de leerlingen die Hij het eerst geroepen heeft om Hem na te volgen. Maar zijn woorden zijn ook tot ons gericht,
wij die eveneens tot navolging van Jezus geroepen zijn. Jezus nam zijn leerlingen mee naar de Olijfberg,
een 827 meter hoge heuvelrug ten oosten van Jeruzalem
van waaruit men een overzicht heeft over de stad, over de wereld van de mensen.
Voor de Joden was deze berg een heilige plaats
want de Messias zou zich hier openbaren en de doden ten leven wekken.
Vandaar dat tot op de dag van vandaag velen zich op de flanken van de berg laten begraven. Aan de voet van de berg ligt Getsemane,
de plaats waar Jezus’ lijden een aanvang nam.
De inhoud van Jezus’ toespraak handelt over de komst van het Rijk Gods. Jezus spreekt daarover met woorden, die we nu nauwelijks begrijpen, maar in zijn tijd heel vertrouwd waren.
Het is een taal vol beelden en symbolen,
komend uit een tijd van verdrukking en bedoeld om hoop te geven aan mensen die wachten op betere tijden,
die hongeren en dorsten naar gerechtigheid,
die, kijkend naar deze wereld, verlangen naar een andere wereld.
De boodschap is: die andere en betere wereld, dat ander leven komt. Maar de vier leerlingen stelden Jezus de vraag: wanneer?
Nadat Hij zich had neergezet op de Olijfberg tegenover de tempel, stelden Petrus, Jakobus, Johannes en Andreas,
terwijl er verder niemand bij was, Hem de vraag:
“Zeg ons, wanneer dat zal gebeuren en wat zal het teken zijn,
dat dit alles gaat voltrokken worden?”
In zijn antwoord maakt Jezus duidelijk dat de nieuwe wereld
niet het gevolg zal zijn van een politieke, sociale of economische revolutie, ook niet louter het gevolg zal zijn van nieuwe wetten en structuren,
noch op politiek noch op godsdienstig vlak.
Wel heeft Hij duidelijk gemaakt dat de oude religiositeit zal afgedaan hebben. Hij heeft aangetoond dat er voor de oude offercultus geen plaats meer zal zijn en ook niet meer voor de oude wetsgetrouwe vroomheid van de Farizeeën.
Het is allemaal mensenwet, even vergankelijk als de tempel.
Neen, de nieuwe wereld, het Rijk Gods, zal het gevolg zijn
van het ontstaan van een nieuw ‘soort mensen’, een Godsvolk. Dat volk zal een volk zijn van uitverkorenen,
allen die geroepen zijn tot navolging en op die roeping zijn ingegaan. Het zal een volk zijn van mensen zoals God de mens droomt:
bevrijd van angst en egoïsme, liefdevol, vredevol, vreugdevol. Wanneer zal dat gebeuren?
Het antwoord van Jezus is: nu en altijd nu.
Niet ‘nu’ als een exact tijdstip, te berekenen, te voorspellen, te verwachten zoals het afvuren van een raket.
Voor de leerlingen betekende het wel
dat die nieuwe mens er voor hen ‘nu’ was.
Jezus is de mens in wie Gods heerlijkheid en macht aanwezig is,
de almacht van de liefde, de kracht om zich en mensen van het ‘ik’ te bevrijden, van alle verlammende angst en egoïsme.
Voor de leerlingen en ook voor ons betekent dat ‘nu’ ook ‘vandaag’.
Nu is het de tijd van het Rijk Gods, de tijd dus van bekering,
de tijd van navolging, de tijd om met Geest en vuur gedoopt te worden, de tijd om ons open te stellen voor God Geest,
ons door Hem te laten omvormen tot nieuwe mensen, de tijd om de oude mens te laten sterven.
Allen die een nieuwe wereld verkondigen en beloven, allen die het hebben over een nieuw leven,
zonder dat er gesproken wordt over de noodzaak van bekering, van radicale verandering, van het sterven van het ik,
brengen wellicht troost en bemoediging voor even,
doen misschien wel dromen en verlangen, kunnen geest en hart verwarmen, maar zijn valse profeten, praten een onware religie en godsdienstbeleving aan. Met de vergelijking van de vijgenboom, die Jezus in zijn toespraak opneemt, nodigt Hij zijn leerlingen en ons uit om de tekenen van de tijd te verstaan.
Voor de leerlingen hield dit in dat ze leerden begrijpen wat geloven echt betekent. Ook voor ons, kijkend naar de stad, naar de wereld van de mensen,
is de tijd aangebroken om opnieuw te leren zien wat geloven echt betekent, dus wat navolging van Jezus inhoudt.
Paus Franciscus schrijft daarover in De Vreugde van het Evangelie: Jezus Christus kan komaf maken met de vervelende ideeën en vormen waarin we Hem en onszelf willen opsluiten
en Hij verrast ons telkens weer door zijn goddelijke creativiteit.
Elke keer als we naar de bron terugkeren
om de oorspronkelijke frisheid van het Evangelie te proeven, openen zich nieuwe wegen, ontstaan creatieve methodes, andere uitdrukkingsvormen, tekenen die meer sprekend zijn, en betekenisvolle woorden voor onze tijd.
Iedere vorm van authentieke evangelisatie is eigenlijk altijd “nieuw”.
In de kerk en in iedere kerkgemeenschap dient de vraag gesteld te worden wat wij kunnen ondernemen om te begrijpen wat geloven vandaag inhoudt
en om dat inzicht ten dienste te stellen van de mensen en de noden van onze tijd?
Hoe kunnen we opnieuw duidelijk maken wat navolging van Christus is en hoe wij dat in deze tijd in ons leven kunnen waarmaken?
Ik durf stellen dat we daartoe, zoals Jezus ook zijn leerlingen voorhield, oude religiositeit zowel in denken als in beleving moeten durven loslaten en leren uit een bepaalde religieuze comfortzone treden.
De tijd dwingt ons, het nu waarin we leven. https://www.youtube.com/watch?v=O-QxLTp-uo8&ab_channel=Codexcd