Homilie voor de tweede zondag van de advent C 5 december 2021

Eerste Lezing: Baruch 5, 1-9
Jeruzalem, leg uw kleed van rouw en ellende af; en bekleed u voor immer met Gods heerlijke schoonheid. Sla uw mantel van Gods gerechtigheid om, zet op uw hoofd de schitterende kroon van de Eeuwige. Want God wil uw luister laten zien overal op aarde. Voor eeuwig
geeft God u de naam: “Vrede door gerechtigheid” en “Glorie door vroomheid.” Op, Jeruzalem, ga op de hoogte staan en kijk uit naar het oosten: daar zijn uw kinderen weer samen op het woord van de Heilige, van zonsopgang tot zonsondergang. Zij zijn blij nu God weer aan hen denkt. Te voet gingen zij van u heen, weggesleept door de vijand, maar eervol brengt God hen terug, gedragen als op een koningstroon. God beval alle hoge bergen en eeuwige heuvels te slechten en de dalen op te vullen, zodat het hele land een effen vlakte wordt en Israël veilig optrekt onder de glorie van God. Ook de bossen en alle geurige bomen geven de schaduw aan Israël op Gods bevel. Want God leidt het jubelende Israël in zijn heerlijk licht; met zijn barmhartigheid zal Hij hen omgeven én met zijn gerechtigheid.

Evangelie: Lucas 3, 1-6
Het gebeurde in het vijftiende regeringsjaar van keizer Tiberius: Pontius Pilatus was landvoogd van Judea; Herodes gouverneur van het gewest Iturea en Trachonitis en Lysanias gouverneur van Abilene; Annas en Kajafas bekleedden het hogepriesterschap. Toen kwam het woord van God over Johannes, zoon van Zacharias, die in de woestijn verbleef. Hij begon op te treden in heel de Jordaanstreek en een doopsel van bekering te preken tot vergeving van zonden, volgens de profetie, die geschreven staat in het boek van Jesaja: Een stem roept in de woestijn: bereidt de weg van de Heer, maakt zijn paden recht. Elk dal moet gevuld elke berg of heuvel geslecht worden; de kronkelpaden moeten recht, de ruwe wegen effen worden. Heel de mensheid zal Gods redding zien.



Wegen-infrastructuurwerken: ‘Bereidt de weg van de Heer’…. (Liefst met een kleinere ecologische voetafdruk….)

In het boek met de profetieën van Jesaja, die optrad tussen 750 en 700 v.C., staan ook woorden van een anonieme profeet
uit de tijd van het einde van de ballingschap, dus rond 550 v.C..
We noemen hem de Deutero-Jesaja, de tweede Jesaja (Jesaja 40-55).
Zowel hij als de profetie uit het boek Baruch
hebben het - in vrij op elkaar lijkende verzen - over de terugkeer van de ballingen uit Babylonië naar Judea en Jeruzalem.
Het wordt de terugkerende ballingen gemakkelijk gemaakt want er wordt een wegeninfrastructuur aangelegd
met rechte wegen, weinig niveauverschil en schaduwrijke plaatsen.
Zeker de woorden van de Deutero-Jesaja waren bedoeld om de ballingen
te bemoedigen vanuit een zekerheid dat het einde van hun ellende in zicht was.
In het evangelie van Lucas worden deze woorden geduid als een oproep tot bekering. Het Nederlandse woord ‘bekeren’ lijkt heel goed op ‘omkeren’ en ‘terugkeren’.
De terugkeer van de ballingschap wordt een beeld voor bekering en vergeving van zonden,
d.i. voor een terugkeer naar eenheid met God. Deze terugkeer naar eenheid met God
- door Lucas verderop in zijn evangelie prachtig verhaald
in de parabel van de terugkeer van de verloren zoon naar zijn vader –
is het hervinden van een leven gekenmerkt door diepe volkomen vrede en vreugde, door verbondenheid met zichzelf en medemensen,
door liefde en rechtvaardigheid. De weg is klaar en geopend.
Bekering is die weg betreden.
Christus is die weg en hem betreden is Christus navolgen.
Navolging en bekering is de oproep tot bekering en navolging beantwoorden.
Dit doen vraagt van ons dat we een oud leven loslaten en ons vol vertrouwen in een nieuw leven laten leiden.
Dat is vooral een kwestie van het aannemen van een nieuwe ingesteldheid.
Het is die ingesteldheid, die gezindheid waarvan Paulus aan de Filippenzen schrijft:
Die gezindheid moet onder u heersen welke ook Christus Jezus bezielde.
Toen ik onlangs aan een oude wijze religieuze vroeg
op welke wijze ik in mijn leven de navolging meer gestalte kon geven, antwoordde ze mij dat het er voor mij niet zozeer op aankwam
te zoeken naar spectaculaire uiterlijke veranderingen in mijn leven, maar dat navolging ook voor mij vooreerst een kwestie is
van verandering van ingesteldheid. Die verandering zal ervoor zorgen dat
- zoals Paulus verder schrijft aan de Filippenzen –
onze liefde steeds rijker wordt aan inzicht en fijngevoeligheid, om te kunnen onderscheiden waar het op aankomt.

Van het allergrootse belang in die ‘bekering’ is het loslaten van angst
en toelaten dat de Geest ons innerlijk transformeert in een bron van vertrouwen:
Jesaja 41, 18 Op kale plekken doe Ik beken ontspringen, en bronnen midden in de vlakten. Van de woestijn maak Ik een waterplas, een waterader wordt het dorre land.
Hoewel de in Jesaja en Baruch vermelde wegeninfrastructuur werken,

het rechttrekken van paden, het slopen van heuvels en bergen,
het opvullen van dalen, niet als ons concreet bekeringswerk moeten geduid worden,
toch is het leren loslaten van angst en zorg voor onszelf en het leren leven met vertrouwen het belangrijkste innerlijke infrastructuurwerk dat ons voorbereidt
op een leven in eenheid met God, op de navolging van Christus, op een leven door zijn gezindheid gekenmerkt,
op een liefdevol leven en radicale dienstbaarheid.
Om de grote dalen en heuvels van onrecht, honger en lijden weg te werken kunnen en mogen we een beroep doen op wetenschap en wetgeving
en op een economie, die niet door de macht van het geld,
maar door rechtvaardigheid en zorg voor het welzijn van allen gestuurd wordt. Maar dan is het werk van de terugkeer uit de ballingschap van het kwaad niet af. Een wijs man schreef ooit:
Als mijn hypothese juist is,
zou het de eerste taak bij uitstek van de gelovige zijn, de wereld en zichzelf te bevrijden van de angst,
door het geloof in de Verlossing.
Ons vertrouwen in de wetenschap gaat niet zo ver dat wij niet meer tot de Geest bidden:
maak weer buigzaam wat verstard is en koester wat verkild is. Integendeel: het is de geest Gods die ons bevleugelt,
innerlijke ruimte schept en ons in staat stelt
dit werk der vermenselijking aan te vatten en vol te houden.
Waarlijk, alles wat wij ondernemen en ten einde brengen is uit de genade. Ook de wetenschap.
(Han Fortmann, Heel de mens. Reflecties over de menselijke mogelijkheden)

Men kan zich afvragen van welke angst we bevrijd moeten worden? Ik las ergens:
Gezien vanuit het oosterse levensgevoel
verschijnt de westerse beschaving als een uitwas van angst voor de dood.
(Karlfried von Dürckheim, De cultuur van de stilte)
Die angst zorgt ervoor dat de mens gevangen is
in een waanzinnig verlangen om altijd ‘voort te duren’.
Als we nu die heel ingrijpende angst voor de dood ‘even’ buiten beschouwing laten dan komen nog twee andere angsten in het vizier.
De eerste die het hardst toeslaat in het welvarende noorden en westen is de angst om tekort te hebben, niet te kunnen voldoen
aan de eisen van de wereld die ons toeroept
wat we zo allemaal moeten hebben, kennen, kunnen, durven, presteren, denken, ervaren en gezien hebben en wie we moeten zijn
om in de wereld iemand van betekenis te zijn, iemand die meetelt. Daarbij voegt zich de angst om voor dat alles ook tijd te kort te komen. Die angst brengt jaloezie, onvrede en ongeduld met zich mee.
We raakten eigenlijk al een fundamentele angst aan:
de angst om te vervallen in een status van onbelangrijkheid. Van de drang naar bevrediging, beveiliging en bevestiging

is deze naar bevestiging de meest ‘baanbrekende’ en kan zelfs heel wat religiositeit aantasten.
We herinneren de evangelische raadgevingen van de Bergrede (Matteüs 6): Denkt er om: beoefent uw gerechtigheid niet voor het oog van de mensen om de aandacht te trekken. (…)
Wanneer gij dus een aalmoes geeft, bazuin het dan niet voor u uit, zoals de huichelaars doen in de synagoge en op straat,
opdat zij door de mensen geprezen worden. (…)
Wanneer gij bidt, gedraagt u dan niet als de schijnheiligen,
die graag in de synagogen en op de hoeken van de straten staan te bidden om op te vallen bij de mensen. (…)
Wanneer gij vast, zet dan geen somber gezicht zoals de schijnheiligen.
Zij verstrakken hun gezicht om de mensen te tonen dat zij aan het vasten zijn. (…)

Gebed is een belangrijk innerlijk infrastructuurwerk waarbij we angst leren loslaten en vertrouwen toelaten. Vooral het gebed waar we in stilte naar een plek,
een innerlijke ruimte in ons terugkeren,
een plek die losstaat van emoties, hartstochten en stemmingen,
en waar we geen eenzaamheid, jaloezie, boosheid, wrevel of woede voelen, de logische reacties op de angst voor afwijzing en verlatenheid.
Een plek waar noch berg, noch dal is. Wel vredevolle gelijkmoedigheid.
Vanuit deze plek kunnen we waarachtig voelen, denken en handelen, of zoals Paulus het schrijft:
waar onze liefde steeds rijker wordt aan inzicht en fijngevoeligheid, om te kunnen onderscheiden waar het op aankomt.
Het is een plek van hereniging en eenheid met God, waar de God van het leven ons wil omarmen
en ons echte geborgenheid en erkenning wil geven. Als we die plek van eenheid gevonden hebt,
zullen we pas echt vrij zijn.
(Deze mijmeringen zijn ontleend aan Henri Nouwen.) Gebed is instemmen met Gods aanwezigheid in ons,
en luisteren hoe Hij ons toefluistert dat we zijn geliefd kind zijn en hoe Hij ons oproept om zelf liefdevol te zijn
en niet meer zoeken bemind te zijn, maar te beminnen, niet meer zoeken begrepen te worden, maar te begrijpen, niet meer zoeken getroost te worden, maar te troosten. Hoort, iemand roept:
`Bereidt de Heer een weg in de woestijn,
in het dorre land een rechte baan voor onze God.’ (Jesaja 40, 3)

https://www.youtube.com/watch?v=3qCD4ONWXYQ&ab_channel=JuanDiegoFl%C3%B3rez- Topic