Homilie voor de 7de zondag na Pasen 29 mei 2022

dat Jezus zijn afscheidsrede besloot met een lang gebed.
En op het einde van dat gebed bad hij voor allen die geloven,
zowel voor zijn leerlingen als voor allen die tot geloof zouden komen door de verkondiging van zijn leerlingen.
Hij bad dus ook voor ons.
Hij drukte in zijn gebed het verlangen uit dat allen, die geloven, één zouden zijn, dat er onder hen eenheid en verbondenheid zou heersen,
dat dus ook ons samenzijn gekenmerkt zou mogen worden door eenheid en verbondenheid, door onderlinge vrede.
Het is goed dat we hier onmiddellijk benadrukken dat die onderlinge vrede, eenheid en verbondenheid
niet onze prestatie is, niet iets is dat wij zomaar kunnen realiseren. Onze onderlinge eenheid en verbondenheid ontstaat niet en groeit niet door voortdurend elkaar aan te kijken, elkaar aan te spreken.


Zoals vriendschap groeit eerder
omdat onze blik gezamenlijk op iets of iemand gevestigd is, omdat we gezamenlijk eenzelfde doel nastreven,
omdat onze liefde gezamenlijk naar iemand uitgaat.

We zouden vereenvoudigend kunnen stellen:
onze onderlinge eenheid groeit eerder door samen iets te doen dan door zomaar samen te zijn.
Ook hier in de liturgie zijn we verenigd om samen iets te doen:
Jezus gedenken, luisteren naar zijn woord, God danken, bidden voor de wereld. We komen hier niet zomaar samen om elkaar te zien.
Wie louter door dat ‘elkaar zien’ probeert een kerkgemeenschap op te bouwen,
is al bezig de ware kerk van Christus in dat samenzijn te vernietigen.

De eenheid onder de leerlingen waarvoor Jezus bad en bidt is ook niet zomaar gewoon menselijke verbondenheid
die kan groeien uit het streven naar gemeenschappelijke belang.
Het is een eenheid die beeld is van de eenheid van Jezus met de Vader. En niet alleen beeld, maar ook deelname aan die eenheid.
Jezus heeft het over een eenheid van in-elkaar-aanwezig zijn. Dat mogen we begrijpen als voor-elkaar-aanwezig zijn.
Het is een eenheid en verbondenheid waarvan de liefde het fundament is. Maar dan wel een liefde die beeld is van en deelneemt aan Gods liefde.
Al vaker hebben we erop gewezen
dat onvoorwaardelijkheid en onverdeeldheid het kenmerk is van deze liefde. Het is zorg en dienstbaarheid die er altijd en voor iedereen is.
Het is zorg en dienstbaarheid die geen zelfbetrokkenheid kent,
waarin het ‘ik’ niets zoekt voor zichzelf.
Deelnemen aan die liefde is dus die goddelijke liefde zichtbaar maken, is zoals Jezus deed, Gods heerlijkheid zichtbaar en kenbaar maken.
Deelnemen aan die liefde is werkelijk een nieuw leven leiden.
Het is duidelijk, dat wie met zo weinig mogelijk zelfbetrokkenheid, met zo weinig mogelijk zelfliefde of egoïsme leeft,
ook in staat is om in eenheid en harmonie met anderen te leven en bovendien ook in eenheid leeft met zichzelf.
Mensen die niet in harmonie leven met zichzelf,
niet thuis zijn in zichzelf, zichzelf niet aanvaarden en liefhebbben
- en daar kunnen vele redenen voor zijn –
veroorzaken gewoonlijk ook veel onenigheid.

Het beleven van die eenheid en van die liefde, waarbij we leven met het bewustzijn van Christus,
waarbij we onszelf, onze tijd, onze aandacht en al onze krachten ter beschikking stellen van Gods liefdevolle aanwezigheid, kunnen we dus doen in het verrichten van goedheid,
van dagdagelijkse zorg en kleine goedheid.
Maar ook in het gebed waarin we tijd en aandacht geven, zoals we dat ook hier doen in dit samenzijn.
Tijd en aandacht voor God,
om straks gezonden te worden met tijd en aandacht voor elkaar. https://www.youtube.com/watch?v=Ir3htl3UlBk&ab_channel=VOCES8