Homilie voor de 3de zondag van de advent 2022
Homilie voor de 3de zondag van de advent 2022
“… de Komende?...”
De ‘werken van Christus’, waarover Johannes de Doper in de gevangenis hoort, namen een aanvang toen Johannes gearresteerd werd en in de gevangenis belandde. Met die ‘werken’ worden zowel Jezus’ verkondiging als zijn helende daden bedoeld. Voor de evangelist Matteüs is Jezus de Christus, de Messias,
door Johannes de Doper aangeduid als ‘de Komende’.
Maar voor Johannes was dit niet zo duidelijk.
Die ‘werken’ hadden voor hem geen voldoende bewijskracht, gaven geen reden tot onvoorwaardelijk geloof en vertrouwen.
Ze hadden trouwens niet tot doel ervoor te zorgen
dat men Jezus als de Komende, als de Messias zou erkennen.
Jezus wou alleen aantonen dat de tijd van Gods genade aangebroken is en dat allen, werkelijk allen, aan die genade deelachtig kunnen zijn,
door in Hem te geloven, zijn woorden te aanhoren en ernaar te handelen. Uiteraard houdt dat in dat men Jezus als de Komende Messias erkent.
Maar dat was dus niet zo evident.
De reden daarvan is dat Jezus voor Johannes de Doper en voor veel mensen niet beantwoordde aan de verwachtingen die men over de Messias had.
Johannes verwachtte een oordelende Messias met een bijl in de hand om onvruchtbare bomen te vellen,
met een dorsvlegel in de hand om het kaf van het koren te scheiden. Voor de joodse overheid was Jezus een ergernis.
Iemand, die zich niet stoort aan wetten en regels, kan de Messias niet zijn. Bovendien was Hij te eenvoudig en gering van afkomst.
Ook voor de leerlingen was Jezus een ergernis.
Van een lijdende en verworpen Messias diende voor Petrus niets in huis te komen.
Nochtans beantwoordden Jezus’ werken aan die van de Messias
zoals die door de profeet Jesaja geschetst werden. Maar dan toch weer niet helemaal.
Want het voltrekken van de wraak is dus in Jezus’ optreden niet te zien. Geen wraakneming op de gehate Romeinen en heidenen en zondaars. Toch zal men het, om Jezus te erkennen als de Komende,
moeten doen met de werken, met wat men hoort en ziet,
niet met een duidelijke verklaring in de zin van: ‘Ja, ik ben hem…’. Woorden zijn trouwens gewillig, belijdenissen en verklaringen evenzeer. ‘Ik hou van jou, met heel mijn hart en ziel hou ik van jou..’
Een mooie verklaring, een mooie belijdenis… Maar wat is daarvan te zien?
‘’Hoe gedraag je jou bij en tegenover mij?’
‘Ja, wij geloven.’ In de meimaand weer te horen uit de mond van honderden vormelingen. Goed, maar wat is daarvan te zien?
En wat heeft sommige vormen van vroomheid, spiritualiteit of kerkelijk bezig zijn met geloof te maken? Ik lees in de Bergrede:
Velen zullen op die dag tot Mij zeggen:
Heer, Heer, hebben wij niet in uw Naam geprofeteerd en hebben wij niet in uw Naam duivels uitgedreven en in uw Naam veel wonderen gedaan?
Maar dan zal Ik hun onomwonden verklaren:
Nooit heb Ik u gekend. Gaat weg van Mij, gij die ongerechtigheid doet!
Liefde moet zich uiten in echt liefdevolle daden. Ook geloof moet zich in daden uiten.
In de brief van Jakobus staat over dit thema klare taal: Wat baat het een mens te beweren dat hij geloof heeft, als hij geen daden kan laten zien? (…)
Het geloof is, op zichzelf genomen, zonder zich in daden te uiten, dood.
Maar lief en vriendelijk doen is op zich nog geen bewijs van liefde, respect en genegenheid. Er is zeer veel hoogmoed en drang naar erkenning die zich kleden in nederigheid.
Er is veel prestatiedrang en machtsdrang die zich kunnen verhullen in dienstbaarheid.
Het is werkelijk de juiste innerlijke gezindheid
die van een goede daad een ware liefdesdaad maakt en van dienstbaarheid ware geloofsdaden maakt.
Het is die gezindheid waarop Paulus zinspeelt
als hij stelt dat alle goede daden zonder liefde niets zijn.
Het is die gezindheid waarover Jezus het heeft als hij zijn leerlingen en ons aanraadt
onze goede werken niet te verrichten voor het oog van de anderen, ervoor te zorgen dat onze linkerhand niet weet van onze rechter doet. Hoe uit zich die gezindheid?
Als onze goedheid en liefde en vriendelijkheid de tijd kan trotseren. Herman van Veen zingt:
‘Als liefde zoveel jaar kun duren, dan moet het echt wel liefde zijn.’
Als goedheid, liefde, vriendelijk, dienstbaarheid, inzet blijft duren,
ondanks gebrek aan erkenning, waardering, betekenis naar wereldse normen.
Als alle goedheid en liefde blijft duren
ook in kwade dagen, in armoede en ziekte.
Als alles gekenmerkt is door goddelijke onvoorwaardelijkheid. Aan de Filippenzen schrijft Paulus:
Die gezindheid moet onder u heersen welke ook Christus Jezus bezielde.
Het is een goddelijke gezindheid waardoor we voor elkaar beeld en gelijkenis van God worden.
Hoe heeft Jezus die gezindheid laten zien? Paulus geeft het antwoord als we verder lezen:
Hij die bestond in goddelijke majesteit heeft zich niet willen vastklampen
aan de gelijkheid met God: Hij heeft zich van zichzelf ontdaan en het bestaan van een slaaf aangenomen.
Hij is aan de mensen gelijk geworden.
En als mens verschenen heeft Hij zich vernederd,
Hij werd gehoorzaam tot de dood, tot de dood aan een kruis.
Pas in de totale zelfgave wordt
de ware gezindheid en identiteit van Jezus duidelijk.
Dan erkent zelfs de Romeinse honderdman die het bevel voerde bij de kruisiging:
Waarlijk, deze mens was een Zoon van God.
Pas in totale zelfgave wordt ook ons geloof duidelijk. https://www.youtube.com/watch?v=VT2w9BwILVM&ab_channel=DorpskerkEelde