Homilie voor de 3de zondag door het jaar C
24 januari 2016
Deze zondag valt midden in de Gebedsweek voor de Eenheid,
de zgn. oecumenische eenheid onder de christenen.
In de editie van deze week van het weekblad Kerk&leven
heb ik over die eenheid al wat overwegingen genoteerd.
Kort samengevat komt wat daar te lezen staat neer op het volgende:
we kunnen geen eenheid onder elkaar waarmaken en beleven
als we de eenheid met Christus niet nastreven en beleven.
De eenheid, de communio, met Christus zoeken, voeden en beleven,
dat is en blijft altijd ook het eerste doel van iedere eucharistieviering.
De eerste lezing van deze liturgie, uit de eerste brief van Paulus aan de Korintiërs,
laat ons toe verder over die eenheid na te denken,
niet alleen over de oecumenische eenheid, maar ook over de eenheid onder ons,
christenen van eenzelfde geloofsgemeenschap.
Ook met betrekking tot deze eenheid dienen we te verklaren:
we kunnen geen eenheid onder elkaar waarmaken en beleven
als we de eenheid met Christus niet nastreven en beleven.
Paulus heeft andere woorden om die zekerheid uit te drukken.
Hij gebruikt daarbij een beeld:
de verschillende delen van het lichaam kunnen niet samenwerken
als ze zich niet als één lichaam één en verbonden weten.
De eenheid onder christenen is natuurlijk niet gebaseerd op ras en taal.
Paulus drukte de christenen van zijn geloofsgemeenschappen op het hart
de scheidingsmuren tussen Grieken, Joden en Romeinen op te blazen.
In de Kerk en in onze gemeenschappen kan geen sprake zijn van enige vorm van apartheid.
Onze eenheid is natuurlijk ook niet gebaseerd op ‘rang en stand’.
Het is ook niet een soort van familiale eenheid.
We weten dat in vele families eenheid soms ver te zoeken is,
en als we elkaar als christenen al broeder en zuster noemen,
dan heeft dit uiteraard niets met bloedbanden te maken,
maar omdat we God erkennen als ons aller Vader
en vooral omdat we de wil van God volbrengen.
Jezus zei tot zijn leerlingen:
Wie de wil doet van God, die is mijn broer en mijn zuster en mijn moeder.’
De eenheid, die we nastreven en willen beleven,
is ook niet de eenheid van gelijkheid, van uniformiteit.
Als Hitler het in zijn nazi-retoriek had over ‘Eén volk, één Rijk, één Führer’,
dan wendde hij zich wel degelijk tot een volk, tot een massa,
die netjes het uniform had aangetrokken,
waar alle andere meningen geband werden,
alle van de correcte nieuwe orde afwijkende politiek, kunst, filosofie…
Het streven naar uniformiteit is kenmerkend voor alle dictaturen
en voor alle conservatieve geesten,
die niet alleen willen conserveren wat oud is,
maar vooral waarmee en waarbij men zich goed voelt.
De angst voor het of de nieuwe, de angst voor verandering,
de angst voor het of de vreemde, die maakt wel een sfeer van eenheid en verbondenheid,
maar eigenlijk wordt een geborgenheid bedoeld,
een geest van geborgenheid bij gelijkgestemden,
een geborgenheid waarin men zich goed voelt,
waarin men zich aanvaard en bevestigd weet.
Mensen die de grote nazi-manifestaties bijwoonden
maar ook hen die aanwezig zijn op recentere grote massamanifestaties,
getuigen allemaal van een groot gevoel van verbondenheid en eenheid.
Maar dat is eigenlijk de eenheid van de uniformiteit.
Dit is niet de diepere eenheid met elkaar die wij dienen na te streven.
Die eenheid is ook niet gelijk aan de sociale of emotionele gehechtheid aan één persoon,
die wij vereren, aan wie we aanhankelijk zijn, bij wiens heengaan dan alle eenheid wegvalt.
De eenheid met Christus is geen kwestie van sociale of emotionele aanhankelijkheid,
maar een kwestie van navolging.
Hij alleen kan tot die navolging en tot die eenheid met Hem oproepen.
De eenheid onder christenen is ook niet deze van een belangengroep of –groepje,
van een eendracht die leidt tot macht in de strijd,
niet altijd om het algemeen welzijn te verdedigen, maar soms alleen de eigen belangen.
Het is een solidariteit die vaak niet meer is dan sociaal egoïsme.
De eenheid onder de christenen is zelfs niet de eenheid van een vriendengroepje,
een eenheid die soms louter gebaseerd is op het zich goed voelen bij elkaar
in een groepje dat vaak niet openstaat voor anderen.
De Britse auteur Clive Lewis noteert
dat alle vriendengroepjes wel een zekere vorm van onschuldige uitsluiting kennen,
maar dat dit kan uitgroeien tot een onaantastbaar gevoel van superioriteit.
Echte eenheid onder christenen in een geloofsgemeenschap, klein of groot,
is niet gebaseerd op een opgedrongen of verleidelijke gelijkheid,
niet op het enthousiasme wekkende charisma van een leidend figuur,
niet op de belangen van een enkelen of van velen,
niet op een zich goed voelen bij.
Het is ook niet de daarop gebaseerde eenheid
die we in de liturgie moeten zoeken en beleven.
De eenheid waarvoor Jezus en wij met Hem bidden, die we zoeken en willen beleven
is een veel diepere eenheid, die met Christus.
Het is een kwestie van leven met zijn gezindheid, ingesteldheid,
dus een kwestie van een leven geleid door de Geest,
van een liefde die ons brengt over de grenzen
van onze verwachtingen en verlangens, van onze aanhankelijkheid,
van onze belangen, van onze voorkeuren en emoties.
Het is een eenheid die we bij elkaar ontdekken
als we, als vrienden van Christus, ons inzetten voor dezelfde opdracht, voor hetzelfde doel.
En dat is niet zorgen dat alles gelijk is, niet voldoen aan de wensen van een enkeling,
niet het waarmaken van onze belangen, niet zorgen dat wij ons goed voelen.
Dat is zorgen dat we als Jezus goed zijn voor alle mensen, voor ieder die we ontmoeten.
Dat is ons, zoals Jezus,
gezonden weten om in woord en daad Gods Boodschap van liefde te verkondigen.
Maar eerst moet ons hart en onze geest in eenheid met Christus zijn.
Voor veel mensen betekent dat ook heel concreet,
dat ze eerst in eenheid met zichzelf leven,
zichzelf leren aanvaarden, storende gedachten over zichzelf en anderen
en storende emoties loslaten.
Allen weten we dat, wie dat niet kan, bron van onenigheid wordt.
priester Dirk