Homilie voor de 25ste zondag door het jaar A 24ste zondag door het jaar A
Homilie voor de 25ste zondag door het jaar A 24ste zondag door het jaar A
Eerste Lezing: Jes 55, 6-9
Zoekt de Heer nu Hij zich laat vinden, roept Hem aan nu Hij nabij is. De ongerechtige moet zijn weg verlaten, de zondaar zijn gedachten; hij moet naar de Heer terugkeren - De Heer zal zich erbarmen - terug naar onze God, die altijd wil vergeven. Uw gedachten zijn nu eenmaal niet mijn gedachten, mijn wegen niet uw wegen - is de godsspraak van de Heer - maar zoals de hemel hoog boven de aarde is, zo hoog gaan mijn wegen uw wegen te boven en mijn gedachten uw gedachten.
Evangelie: Mt 20, 1-16a
In die tijd vertelde Jezus zijn leerlingen de volgende gelijkenis: 'Met het Rijk der hemelen is het als met een landeigenaar die vroeg in de morgen uitging om arbeiders te huren voor zijn wijngaard. Hij werd het met de arbeiders eens voor een denarie per dag en stuurde ze naar zijn wijngaard. Rond het derde uur ging hij er weer op uit en zag nog anderen werkloos op de markt staan. En hij zei tot hen: gaat ook naar mijn wijngaard en ik zal u geven wat billijk is. En zij gingen. Rond het zesde en negende uur ging hij nog eens uit en deed hetzelfde. Rond het elfde uur ging hij opnieuw uit en vond er weer anderen staan. Hij zei tot hen: wat staat ge
heel de dag werkloos?
Ze antwoordden hem: niemand heeft ons gehuurd. Daarop zei hij tot hen: gaat ook gij naar mijn wijngaard. Bij het vallen van de avond sprak de eigenaar van de wijngaard tot zijn rentmeester: roep de arbeiders en betaal hun uit, te beginnen met de laatsten en zo tot de eersten. Toen de arbeiders van het elfde uur kwamen, kregen zij elk een denarie; toen nu ook de eersten kwamen, meenden dezen dat zij meer zouden krijgen, maar ook zij kregen ieder de overeengekomen denarie. Ze namen hem wel aan, maar begonnen tegen de landeigenaar te morren en zeiden: dezen hier, die het laatst gekomen zijn, hebben maar één uur gewerkt en gij stelt ze gelijk met ons die de last van de dag en de brandende hitte hebben gedragen. Maar hij antwoordde een van hen: Vriend, ik doe u toch geen
onrecht? Zijt gij niet met mij overeengekomen voor een denarie? Neem wat u toekomt en ga heen. Mag ik soms met het mijne niet doen wat ik verkies of zijt ge kwaad, omdat ik goed ben? Zo zullen de laatsten de eersten en de eersten de laatsten zijn.'
Rembrandt, De verloren zoon
Uw gedachten zijn nu eenmaal niet mijn gedachten, mijn wegen niet uw wegen. Deze Godspraak staat bij de profeet Jesaja in een context van bekering en vergeving, van terugkeer en erbarmen:
De ongerechtige moet zijn weg verlaten, de zondaar zijn gedachten; hij moet naar de Heer terugkeren - De Heer zal zich erbarmen – terug naar onze God, die altijd wil vergeven.
Dit doet denken aan de parabel van de verloren zoon,
waarin de oudste zoon zich ergert aan het erbarmen en de vergeving van de vader ten opzichte van de teruggekeerde jongste zoon,
die, naar het denken van die oudste zoon, die goedheid helemaal niet verdient. Zo denken ook de arbeiders van het eerste uur .
Ze menen dat die van het laatste uur de denarie helemaal niet verdienen en zijn ervan overtuigd dat hun denken juist is.
Maar Jezus wil met de parabel over het uitbetalen van loon juist dit denken bevragen en … afwijzen.
Dat zou ook al kunnen blijken uit het feit
dat de hele situatieschets niet klopt met er in werkelijk gaande kon zijn. Geen landheer ging nog voor één uur arbeiders inhuren.
Nooit werden diegenen die het laatst op de werkvloer verschenen eerst uitbetaald.
Nooit aanvaardde men werk zonder klare en duidelijke loonafspraken zoals dit het geval is bij de tweede en laatste groep arbeiders.
Alleen met de eerste groep wordt dat gedaan,
blijkbaar opdat die niet zouden kunnen klagen over onrechtvaardigheid.
En de laatsten worden als eersten betaald
opdat de vroege arbeiders duidelijk zouden kunnen zien dat ze evenveel krijgen en zich dus zouden kunnen ergeren aan die goedheid!
Met zijn parabel keert Jezus zich dus
tegen een bepaald denken over rechtvaardigheid, over vroomheid en uiteindelijk ook een denken over God.
Het gaat ook over de daaraan gekoppelde ingesteldheid.
Veel denken en spreken over rechtvaardigheid
wordt geïnspireerd door een ego dat zich bedreigd en benadeeld voelt en getuigt eerder van een vorm van ik-gerichte bezorgdheid
dan van een streven naar rechtvaardigheid.
Uitspraken als ‘Ik heb daar recht op!’ of ‘Dat is niet rechtvaardig!’ zijn soms uitingen van pure na-ijver en jaloezie.
In het geval van de arbeiders van het eerste uur is van onrecht geen sprake. Ze ontvangen immers wat afgesproken is.
Er kan geen ontevredenheid zijn omwille van een tekort voor ‘mij’,
een ‘tekort gedaan’ worden, maar er is onvrede omwille van het teveel voor de ‘ander’.
Echt rechtvaardigheidsgevoel en -streven ontspruit niet uit frustratie maar uit zorg voor het leven en welzijn van anderen
en vanuit een rechtvaardigheidsprinciep zoals dat prachtig
in het document Gaudium et Spes van het Tweede Vaticaans Concilie verwoord wordt:
de zorg voor de medemens opdat die waarlijk een menswaardig leven zou kunnen leiden. Alles wat daarvoor nodig is beschouwt de Kerk als een onvervreemdbaar recht.
Jammer dat het concilie in een lange lijst van rechten, het recht op vergeving niet noteert,
terwijl de verkondiging van vergeving een kernboodschap is van het evangelie. Liefde is het uitgangspunt van een evangelisch rechtvaardigheidsdenken.
In veel vroomheid in Jezus’ tijd - en ook nu nog - steekt ook een vorm van rechtvaardigheidsdenken dat we ‘loondenken’ kunnen noemen.
Er wordt gedacht in termen van straf en beloning.
God zal en moet mij in dit leven of in het komende leven belonen met welzijn en geluk omwille van mijn goedheid! Ethisch handelen, goed doen en het kwade vermijden, braaf zijn en niets verkeerds doen, heeft als motief:
beloond worden en zorgen dat je niet gestraft wordt. Zo’n gezindheid kan natuurlijk ook de zalige gedachte en het aan die gedachte zalige gevoel opleveren:
“Ik ben OK! Ik behoor tot de goeden, tot de rechtvaardigen.”
Zoals de farizeeër die met deze gedachte en dat gevoel vooraan in de tempel stond.
Evangelische goedheid vindt haar oorsprong
in liefde en in eenheid met God, de bron van alle goedheid.
Maar God moet blijkbaar voor velen goed zijn zoals zij ‘goedheid’ denken. En Hij moet rechtvaardig zijn zoals zij rechtvaardigheid bedenken.
Hij moet de ene straffen en Hij moet de andere belonen!
Het is voor wie zo denkt onaanvaardbaar
dat Jezus met ‘zondaars van allerlei slag’ aan tafel gaat! Die ‘verdienen’ dat niet, integendeel!
Maar het ‘loon’ voor wie Jezus navolgt
heeft niets te maken met rijkdom of gezondheid in dit leven. Wel met eenheid met God, met diepe vrede en vreugde.
Het heeft niets te maken met zich correct voelen en weten, maar met zich bemind weten en bemind zijn ondanks alles… En Gods liefde dient niet verdient te worden.
Zijn liefde is onvoorwaardelijk.
Ik hoef zelf niet te weten hoe goed ik wel bezig ben. De wereld hoeft dat ook niet te weten.
Belangrijk is bewust te zijn dat God in mij wil bezig zijn, met mij het goede wil doen, ondanks mijn zwakheid.
Ik durf te geloven dat God nog steeds in de Kerk goed bezig is
ondanks alle kwaad en onrecht dat er in die Kerk door mensen bedreven wordt. https://www.youtube.com/watch?v=40OxRNY21jI&ab_channel=oltrelorizzonte