Homilie voor de 34ste zondag door het jaar A Hoogfeest van Christus Koning
Homilie voor de 34ste zondag door het jaar A Hoogfeest van Christus Koning
26 november 2023
Evangelie: Mt 25, 31-46
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: 'Wanneer de Mensenzoon komt in zijn heerlijkheid en vergezeld van alle engelen, dan zal Hij plaats nemen op zijn troon van glorie. Alle volken zullen vóór Hem bijeengebracht worden en Hij zal ze in twee groepen scheiden, zoals de herder een scheiding maakt tussen schapen en bokken. De schapen zal Hij plaatsen aan zijn rechterhand, maar de bokken aan zijn linker. Dan zal de Koning tot die aan zijn rechterhand zeggen: komt, gezegenden van mijn Vader, en ontvangt het Rijk dat voor u gereed is vanaf de grondvesting der wereld. Want Ik had honger en gij hebt Mij te eten gegeven, Ik had dorst en gij hebt Mij te drinken gegeven, Ik was vreemdeling en gij hebt Mij opgenomen. Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed, Ik was ziek en gij hebt Mij bezocht, Ik was in de gevangenis en gij hebt Mij bezocht. Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden en zeggen: Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien en U te eten gegeven, of dorstig en U te drinken gegeven? En wanneer zagen wij U als vreemdeling en hebben U opgenomen, of naakt en hebben U gekleed? En wanneer zagen we U ziek of in de gevangenis en zijn U komen bezoeken? De Koning zal hun ten antwoord geven: voorwaar, Ik zeg u: al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders hebt gij voor Mij gedaan. En tot die aan zijn linkerhand zal Hij dan zeggen: gaat weg van Mij, vervloekten, in het eeuwig vuur dat bereid is voor de duivel en zijn trawanten. Want Ik had honger en gij hebt Mij niet te eten gegeven.
Ik had dorst en gij hebt Mij niet te drinken gegeven. Ik was een vreemdeling en gij hebt Mij niet opgenomen, naakt en gij hebt Mij niet gekleed. Ik was ziek en in de gevangenis en gij zijt Mij niet komen bezoeken. Dan zullen ook zij antwoorden en zeggen: Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien of dorstig, als vreemdeling of naakt of ziek of in de gevangenis, en hebben wij niet voor U gezorgd? Daarop zal Hij hun antwoorden: Voorwaar, Ik zeg u: al wat gij niet voor een van deze geringsten hebt gedaan, hebt gij ook voor Mij niet gedaan. En dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwig leven.
Uiterst kleine goedheid….
Op deze laatste zondag van het kerkelijk jaar,
het hoogfeest van Christus Koning, horen we in de liturgie
de derde parabel uit het 25ste hoofdstuk van het Mt-evangelie.
Deze parabel is in het Mt-evangelie het allerlaatste onderricht van Jezus, waarin Hij zijn leerlingen – dus ook ons – duidelijk wil maken
waar het uiteindelijk op aankomt,
welke ingesteldheid en levenshouding we dienen aan te nemen om te kunnen deelnemen en mee te werken aan het Rijk Gods, aan een liefdevol, vreugdevol en vredevol leven,
aan een vredevolle en rechtvaardige samenleving.
In de twee vorige parabels
(over de wijze en dwaze bruidsmeisjes en over de talenten) ging het over aandacht en waakzaamheid
en creatieve inzet van onze mogelijkheden.
Nu krijgen we te horen dat we onze aandacht en onze waakzaamheid uiteraard niet richten op onszelf maar op onze medemens in nood, dat we bij die medemens dienen aanwezig te zijn met het goede hart,
het goede hart dat ons aanzet tot daadwerkelijke zorg en dienstbaarheid, tot het opnemen van verantwoordelijkheid
voor het leven en het geluk van de medemens.
Bovendien maakt Jezus duidelijk dat deze barmhartigheid, die zorg en verantwoordelijkheid,
dé wijze is waarop we onze liefde voor God kunnen beleven, waardoor we beeld en gelijkenis van God zijn,
zout van de aarde, licht voor de wereld.
Reeds eerder hadden profeten van Israël daarop gewezen.
De profeet Jesaja zegt uitdrukkelijk
dat God geen behagen heeft in allerhande dierenoffers, noch in een weelderige eredienst, noch in ritueel vasten, maar wel in het bijstaan van weduwen en wezen,
het delen van brood met wie honger heeft en het bedekken van de naakte met kleding.
En verder stelde hij dat veel religieuze geboden en voorschriften
enkel mensenwetten zijn en met de wil van God niets te maken hebben. Wat God wil is een hart dat Hem toebehoort
- waarover Hij mag ‘heersen’ als koning -
opdat Hij in dat hart kon komen wonen zodat dat hart met Hem meevoelt.
Wat Hij wil is het geluk, de volkomen vreugde van alle mensen en mensen die Hem zijn toegewijd
opdat Hij in en met en door die mensen
zorg kan dragen voor de mensen en voor heel de schepping. Wat Hij wil is dat mensen zorg dragen voor elkaar, barmhartig zijn voor elkaar, onverdeeld goed zijn voor elkaar, met een onvoorwaardelijke liefde.
De liefde die Jezus ons als ‘gebod’ oplegt,
heeft niets te maken met bezitterige emotionele gehechtheid aan mensen, maar met de emotie waarmee God zelf in ons aanwezig is:
het verlangen naar het leven en welzijn van anderen, en het verlangen om dat eerste verlangen om te zetten
in concrete daden waarin we zorg en verantwoordelijkheid voor het leven en welzijn van anderen opnemen.
Die ‘anderen’ zijn niet alleen mensen van ‘eigen bloed en bodem’, maar iedere mens, iedere noodlijdende die God ons presenteert, iedere ‘kleine’ waarvan we ‘weet’ hebben.
De kerkgemeenschap heeft in het verleden zelf veel initiatieven genomen om noodlijdenden bij te staan, om allerhande noden te lenigen.
Het gaf de Kerk de nodige maatschappelijke relevantie.
Je betekent immers iets voor de wereld, je bent iemand in de wereld, als je iets kunt presteren, als je iets geweldigs kunt presteren.
Dan ‘scoor’ je. Dat weten politici ook!
Maar onze diaconie, dienstbaarheid, dient niet ons zoeken naar maatschappelijke relevantie te dienen,
niet ervoor te zorgen dat we ‘iemand zijn’, ‘iets te betekenen hebben’.
Daarom zijn we als christenen ook verheugd als
het goede door anderen geschiedt, als het niet ‘ons initiatief’ is.
Daarom richten we onze aandacht ook op ‘kleine goedheid’, onopvallend en zeker niet veel bijdragend aan noodzakelijke structurele oplossingen. ‘Kleine goedheid’ is ons engageren in inzet of verzet
telkens als de gelegenheid zich daartoe aanbiedt, telkens als een nood of noodleidende ons oproept om onze eigen baatzuchtigheid los te laten
en goddelijk te handelen en te spreken,
ook als ons dat niets oplevert aan ‘maatschappelijke relevantie’. Precies dan maken we als christenen het verschil…
Gist in de deeg, zout in de spijs: onzichtbaar, maar onmisbaar.
https://www.youtube.com/watch?v=SfJyk97PYqk&ab_channel=AlfredoIhlDausend Hebreëen 13, 16
Wohlzutun und mitzuteilen vergesset nicht, denn solche Opfer gefallen Gott wohl!