Homilie voor de 3de zondag van de advent B 17 december 2023

Homilie voor de 3de zondag van de advent B 17 december 2023



In de loop van dit kerkelijk jaar, liturgisch het zgn. B-jaar,
waarin het evangelie van Marcus ons op zondag gezelschap houdt,
zullen we regelmatig ook stukken uit het Johannesevangelie te horen krijgen. Dit evangelie heeft geen liturgisch jaar toebedeeld gekregen,
maar is hét evangelie van de paastijd.
En omdat het Mc-evangelie zo kort is en dus onvoldoende tekst bevat om alle zondagen van een evangelielezing te voorzien,
horen we in het B-jaar ook wel eens fragmenten van het Jo-evangelie zoals op deze zondag.
Bij Johannes vinden we – zoals bij Marcus - geen geboorteverhaal als inleiding, als ‘prelude’ op het Jezus-gebeuren
en eveneens zoals in het Mc-evangelie
doet het optreden van Johannes de Doper daarvoor dienst.
De beschrijving van dat optreden in het Jo-evangelie bevat elementen die we vorige zondag ook hoorden in het begin van het Mc-evangelie: de verwijzing naar de profetie van Jesaja;
het ‘onwaardig’ zijn van Johannes de Doper;
de stellige ontkenning dat hij de Messias zou zijn; de verwijzing naar zijn doopsel met water.


En later in het eerste hoofdstuk van Johannes
verwijst Johannes de Doper ook naar het doopsel van Jezus
en naar het doopsel dat Jezus zal toedienen, het doopsel met de Geest:
32 Verder getuigde Johannes:
“Ik heb de Geest als een duif uit de hemel zien neerdalen en Hij bleef op Hem rusten. 33 Ook ik kende Hem niet, maar die mij gezonden had om met water te dopen,
Hij had tot mij gesproken: Op wie gij de Geest zult zien neerdalen en blijven rusten, Hij is het die doopt met de heilige Geest.
34 Ik heb het zelf gezien en ik heb getuigd: Deze is de Zoon van God.”
Dat Jezus de Zoon van God is, is de belijdenis waarmee ook het Mc-evangelie begint:
Begin van de Blijde Boodschap van Jezus Christus, de Zoon van God.
Ik wil na deze inleidende opmerkingen onze aandacht richten op een merkwaardige uitspraak van Johannes:
Ik doop met water, maar onder u staat Hij die gij niet kent.

Johannes richt deze woorden tot de priesters en levieten,
de onderzoekscommissie gezonden door de ‘Joden uit Jeruzalem’. die moet uitzoeken wie Johannes de Doper nu eigenlijk is.
Het is goed hier iets op te merken.
In de drie andere evangelies samen treffen we maar 16 keer de term ‘Jood/Joden’ aan, terwijl we dat in het Jo-evangelie 71 keer kunnen doen.
Dit woordgebruik heeft hier absoluut geen anti-semitische betekenis.
De schrijver van het Johannesevangelie was zelf een Jood, een lid van het Joodse volk. In het Jo-evangelie slaat de term ‘Joden’ meestal op de Joodse overheid,
op de religieuze leiders, niet op het Joodse volk, waartoe Jezus ook behoorde. De term wijst wel op de spanningen die er waren

tussen de joods-christenen en de Joodse overheid,
op de scheiding die zich tussen het Jodendom en het christendom aan het voltrekken was.

Het woord dat Johannes tot de gezondenen richt is misschien een aanklacht of een droevige constatatie.
‘Kennen’ heeft hier de betekenis van ‘er-kennen’ vanuit een ‘her-kennen’, en ieder herkennen van iemand volgt uit een kennen van iemand.
Die aanklacht/de treurnis mag in verband gebracht worden met wat eerder in de proloog van Johannes te lezen valt
en dat we pas op kerstdag in de evangelielezing zullen horen:,
9 Het ware Licht, dat iedere mens verlicht, kwam in de wereld.
10 Hij was in de wereld, de wereld was door Hem geworden, en toch erkende de wereld Hem niet.
11 Hij kwam in het zijne, maar de zijnen aanvaardden Hem niet.
Waarom ontbreekt het aan die kennis, aan dat herkennen en erkennen?
En we stellen deze vraag nu niet meer alleen met betrekking tot de priesters en levieten, niet meer alleen met betrekking tot de ‘Joden uit Jeruzalem’,
maar ze slaat ook op de wereld van vandaag.
Dan durven we de vraag even anders stellen:
Waarom geloven mensen niet, niet meer in God, erkennen ze Hem niet meer als werkelijkheid, als de meest fundamentele werkelijkheid?
Men kan zeggen:
‘Omdat ze het vertrouwen in de Kerk verloren hebben omwille van de misstappen van enkelen in die Kerk, misstappen die door de presentatie ervan
- het complete tegendeel van een ‘doofpotoperatie’ -
als het kenmerkende van de Kerk dreigen over te komen?’
Dan maakt men toch – naast andere – een door emotie aangestuurde denkfout. De Kerk is toch meer dan het kwaad dat in de Kerk geschiedt.
En God is de Kerk niet, noch de Kerk God! Men kan zeggen:
“We willen met de Kerk niets meer te maken hebben,
maar willen God nog wel degelijk een plaats geven in ons leven.’ Laat men dit dan toch maar horen en zien.
En ook: welke God geeft men een plaats in eigen leven?
Een zelfbedachte God? Of de God die Jezus zijn en onze Vader noemt?
Zolang men God blijft denken en verwachten
vanuit eigen menselijke noden op het vlak van dit aardse bestaan, zowel lichamelijke als geestelijke noden,
zolang men in zich een beeld van God draagt
als behoeder van de kosmische orde of zelfs van de morele orde, zolang men aan God enig nut toekent,
en zeker zolang men God blijft gelijkstellen met

de theologische, dogmatische en morele verkondiging van de Kerk, zolang zal men God niet kennen en herkennen en erkennen.
Men kent alleen een illusie, een idee, een beeld, waar men op den duur gefrustreerd van af wil,,
zonder dat men de moeite doet te zoeken naar God die God is.
Men klampt zich vast aan een God die God niet is of men verwerpt een God die God niet is.
De God die men voor ogen houdt laat niet toe
de ware God te kennen, te herkennen en te erkennen.
Men wacht op het perron op iemand die van de trein moet stappen, maar men heeft een verkeerde persoonsbeschrijving,
een verkeerde voorstelling, een verkeerd beeld van de te verwachten persoon. Jezus als openbaring van God wordt niet herkend en niet erkend.
Men zoekt ook God buiten zich. Men zoekt niet God in zich.
Men herkent God niet in zich.
Men erkent niet de goddelijke oorsprong van liefde en goedheid. Men eigent zich de oorsprong van liefde en goedheid toe.
Men is zich niet bewust dat de Geest van God op ons allen rust,
dat we bezielde wezens zijn, dat we – zoals paus Franciscus het zegt – dragers zijn van een goed dat ons steeds nieuw leven geeft,
dat ons tot mens maakt en ons boven onszelf doet uitstijgen, boven onze angsten en behoeftigheid, boven onze zwakheden, uit ons verleden, uit ons gekwetst zijn, uit onze wanhoop,
uit onze frustraties en ergernissen,
uit onze illusies en boven onze eigengereide geluksprogramma’s. Jezus kwam en komt deze mogelijkheid aanbieden.
Neemt men deze aan? Of blijft men steken in…?
Zolang men niet zoekt naar eenheid met God die in ons mens wil worden en zolang men vanuit die eenheid niet liefdevol denkt, spreekt en handelt, zal men God niet kennen, niet herkennen en niet erkennen.

https://www.youtube.com/watch?v=cZOL57lspSU&ab_channel=ChoereAmDomFD