Homilie voor de 11de zondag door het jaar B 16 juni 2024

Homilie voor de 11de zondag door het jaar B 16 juni 2024



De twee parabels,
die de inhoud vormen van de evangelielezing van deze zondag, handelen over de groeikracht van het zaad
en eigenlijk over de groei van het Rijk Gods,
het menselijk samenzijn en samenleven zoals God dat wil, gekenmerkt door vrede en vreugde, liefde en rechtvaardigheid.

De groei of de komst van het Rijk Gods is dan gelijk
aan de omvorming van de wereld in de greep van de zelfzucht naar de wereld die beantwoordt aan Gods droom, aan Gods wil.
Maar de groei of de komst van het Rijk Gods
houdt ook de verandering, de omvorming van iedere mens in, een ander en nieuw mens worden,
beeld en gelijkenis van God worden, gelijk worden aan Christus.
Het is de omvorming van een angstig en zelfzuchtig wezen naar een liefdevol, vredevol en vreugdevol mens.
De parabels drukken Jezus’ zekerheid uit
dat het Rijk Gods komen kan en komt
en wij mensen echt kinderen van God kunnen worden en zijn.
Ooit is de oogst er en is de mosterdboom of mosterdstruik volgroeid.


De parabels zouden dus kunnen bedoeld zijn
om al wie naar de wereld, de mensen, de anderen of zichzelf kijkt en twijfelen aan de komst van het Rijk Gods
een hart onder de riem te steken.
De twee parabels bevatten een boodschap van hoop en vertrouwen. Hierbij passen woorden van Paulus uit de eerste lezing:
zolang wij thuis zijn in deze wereld en in dit lichaam, dus zolang we leven, zijn we ver van de Heer en van het Rijk Gods.
Maar wij leven in geloof en wij houden moed!
Maar de parabels hebben ook nog een andere boodschap.
Het groeiproces van het zaad is het gebeuren dat gelegen is
tussen het zaaien en het oogsten of het volgroeid zijn van de struik. De bijdrage van de mens is zaaien en oogsten.
Aan het groeiproces zelf heeft de mens geen bijdrage te leveren. Het gebeurt zonder de tussenkomst van de mens, automatisch.
Het volgroeide graan en de volgroeide boom is geen prestatie van de mens, maar is een gave van de natuur.
Daarmee is ook duidelijk gemaakt dat het Rijk Gods
geen prestatie is van de mens en dus niet kan gelijk gesteld worden
aan menselijke instituten en organisaties waarvan de groei afhankelijk is van menselijke politieke, economische en militaire strategieën.
Zo’n Rijk Gods hadden de leerlingen wel degelijk eerst voor ogen.
En ze dachten aan de komst van het Rijk Gods als aan een indrukwekkend gebeuren.
Niet aan het stille en onopvallende groeien van graan en zaad.
Het Rijk Gods is daarom ook zeker niet gelijk te stellen met de Kerk, hoewel in de Kerk het Rijk Gods groeien kan en moet,
en de Kerk ook de plaats van de beleving van het Rijk Gods kan en moet zijn. Die beleving houdt bekering in, het overschakelen naar een ander leven.
Dat dient onze eerste bekommernis te zijn.
Niet dat wij onszelf zomaar kunnen veranderen.
Zolang we leven, zegt Paulus, blijven we ver van de Heer, ver van het ideaal. Maar dit inzicht laat ons niet toe te wachten tot er een mirakel gebeurt.
Van ons wordt verwacht dat we ons inspannen om het goede te doen,

met vallen en opstaan een goed mens te worden en te zijn. De Kerk zou niet onze eerste bekommernis mogen zijn.
Al te zeer heeft de Kerk jaren gevochten voor zelfbehoud alsof ze een doel op zich was.
Onze bekommernis is alleen onze dagelijkse bekering en verder het zaaien en verkondigen.
Hierbij kan het één niet zonder het ander! https://www.youtube.com/watch?v=ECibetK2EYI&ab_channel=Goodful