Homilie voor de 13 zondag door het jaar





26 juni 2016

In de evangelies zijn weinig woorden van Jezus te vinden
die wijzen op enig begrip voor menselijke gevoeligheden.
Veel woorden klinken zo radicaal.
Radicaal is zijn oordeel over en zijn terechtwijzing van de leerlingen
die zelf op een radicale wijze
de weinig gastvrije houding van Samaritanen willen afstraffen.
Radicaal is de armoede en de onthechting waarmee Jezus vastberaden op weg gaat,
Jeruzalem en het lijden tegemoet:
hij heeft niets om zelfs maar zijn hoofd op te laten rusten.
Radicaal klinkt de opdracht om onmiddellijk het Rijk Gods te verkondigen.
Er is zelfs geen tijd om rouw te verwerken.
Radicaal de bedekt verkondigde eis om geliefden los te laten.
Wat hebben we aan zo’n radicale Jezus
die voor de mensen die Hem willen navolgen blijkbaar zo onmenselijk is.
Ik denk niet dat ik hier de verdediging van Jezus kan opnemen
door er op te wijzen dat in deze tijd weinig mensen nog in staat zijn
in gestrengheid en radicaliteit enige vorm van liefde te bespeuren.
We zijn bijna allen van mening dat liefde en goedheid wel degelijk rekening houden
met menselijke gevoeligheden, met angst, met verdriet, met wanhoop.
Dat is het gelaat dat wij ons vormen over barmhartigheid.
Maar dat is blijkbaar niet het gelaat van Jezus.
Is Jezus dan niet barmhartig?
O jawel! En Hij kijkt wel degelijk met veel barmhartigheid naar de falende mens, de zondaar.
Het is nu wel die barmhartigheid die dreigt te ontbreken in een samenleving
waar men zo dwingend oproept rekening te houden met menselijke gevoeligheden.
Laat het ons maar direct zeggen:
die radicale houding van Jezus heeft niets met het ontbreken van barmhartigheid te maken.
Maar Hij maakt op een vrij radicale wijze duidelijk
dat veel menselijke gevoeligheid een hindernis is om Hem na te volgen,
om Hem radicaal na te volgen.
Dat klinkt erg onvriendelijk, vooral dus in een tijd waar streng en veeleisend zijn
als een incorrecte en foute houding worden aangeduid.
Doch veel menselijke gevoeligheden, meer dan wij durven denken,
behoren tot het ‘ik’ dat moet sterven opdat we zouden leven.
Om tot diepe vrede en volkomen vreugde te komen, om echt te leven
houden we soms best niet al te veel rekening met onze menselijke gevoeligheden.
In de Frans-Israëlische film Va, vis et deviens (Ga, leef en wordt) van 2005,
wordt het verhaal verteld van een christelijke Ethiopische jongen
die geadopteerd werd in een Israëlische familie.
De staat Israël had in 1984 veel Ethiopische zwarte Joden, Falasha’s,
uit vluchtelingenkampen in Soedan getransporteerd naar Israël.
Een christelijke Ethiopische vrouw, die ook in zo’n vluchtelingenkamp verbleef,
ziet hoe een Falasha-vrouw, na de dood van haar zoontje,
zich alleen klaarmaakt voor het transport.
Ze ziet meteen de mogelijkheid om haar zoontje te redden uit de ellende
en stuurt hem op het moment van het vertrek van de falashas
naar de vrouw toe, die direct aanvoelt wat haar te doen staat.
Ze geeft de jongen een Joodse naam, Schlomo,
en leert hem te liegen over zijn ware identiteit.
Als de echte moeder de jongen naar de falasha-vrouw stuurt zegt ze hem:
‘Ga, leef en wordt’.
Ze spreekt die woorden hard en blijkbaar ongevoelig uit.
Ze laat geen tranen zien.
Als de jongen niet wil vertrekken en zich aan zijn moeder vastklampt,
rukt ze hem los, duwt ze hem weg en zegt nogmaals:
‘Ga, leef en wordt’.
En ze voegt er aan toe: ‘Kom niet terug, nooit meer.’
Hoe sterk moet die moeder haar kind liefhebben,
hoe sterk moet haar verlangen zijn dat het zou overleven en leven,
om zo’n harde woorden te zeggen, blijkbaar zonder enige gevoeligheid.
Ik denk dat God in ons leven in veel omstandigheden zegt:
‘Ga, leef en wordt’.
Maar gaan we wel, of klampen we ons – menselijk gezien zeer begrijpelijk –
vast aan onze gevoeligheden,
waardoor we niet kunnen doen wat we als onmogelijk achten:
de hand reiken aan die ons kwaad deden, ons gekwetst hebben,
of aan diegene van wie we denken dat ze ons gekwetst hebben;
onze eigen fouten vrijmoedig bekennen;
onze tijd verliezen aan dingen die ons zinloos lijken,
geduld hebben, leren wachten;
de andere voorrang verlenen ook al hebben we recht op de eerste plaats;
de andere wang aanbieden als we op de ene geslagen worden;
zwijgen als we menen recht van spreken te hebben
en spreken als we angst hebben om de waarheid te uiten;
het beste deel aan anderen laten en vrij en gul geven.
Op Gods wijze rekening houden met medemensen
is blijkbaar wat anders dan rekening houden met onze gevoeligheden.