Homilie voor de 11de zondag door het jaar

Homilie voor de 11de zondag door het jaar B
14 juni 2015

De “parabels van het zaad” in Marcus 4 zijn parabels tegen moedeloosheid en ongeduld.
De groeikracht waarover Jezus het heeft in die parabels
is de kracht is van verandering, de kracht van de transformatie.
Het evangelie staat werkelijk vol met verhalen van verandering:
mensen ontmoeten Jezus en de kracht van het geloof doet veranderen, genezen.
Denken we maar aan het verhaal van de bekering (genezing) van Zacheüs
en de vele genezingsverhalen.
Daar geschiedt de verandering in een opvallend en eenmalig gebeuren.
Maar ook de parabels van de groeikracht van het zaad zijn wonderverhalen.
Ook daar geschiedt een wonder, verandert er iets:
iets kleins wordt iets groots, iets weinig wordt veel.
Ook het woord van Jezus over het verplaatsen van bomen en bergen door de kracht van het geloof (zo groot als een mosterdzaad!), gaat eigenlijk niet over een spectaculair ‘mirakel doen’,
maar over de kracht van de verandering.
Meer dan de spectaculaire wonderverhalen tonen deze verhalen aan dat de bedoelde verandering, nl. de geboorte van een nieuw mens en de geboorte van een nieuwe schepping,
een gebeuren is dat niet een eenmalig spectaculair feit is, maar een geschiedenis.
Bekering is dat ook.
Die is gewoonlijk niet zichtbaar in plotse en revolutionaire ommekeer,
in spectaculaire gebeurtenissen (daar geloof ik niet in),
maar in een taai en voortdurend groeiproces, dat soms perioden kent van stilstand,
van achteruitgang zelfs, van terugvallen in oude toestanden.
Men zou er soms zelfs de moed bij verliezen. Dan hoor je de verzuchting: “Komt er nog wat van?” Maar het gaat in de parabels niet over de succesvolle groei
van een organisatie, een partij of beweging.
Het gaat ook niet over de uitbreiding van de Kerk, zeker al niet over ‘mijn kerk’,
‘mijn groepje van dit, van dat’, ‘mijn aantal kerkgangers en –gangsters’.
Natuurlijk moet er ‘een kerk’ zijn.
Bedoeld wordt: een gemeenschap van veranderde mensen,
van mensen die eigenlijk een ander leven zouden moeten lijden
dan een leven geregeld door de normen van de wereld,
normen die vaak ook in kerkelijke middens hun nefaste invloed uitoefenen,
zelfs onder de vlag van vroomheid.
Natuurlijk is het maar te hopen dat het aantal anders levende mensen groeit,
mensen die in zich de kracht van Gods woord (het zaad) aan het werk laten,
mensen die zich door Gods liefde (de groeikracht) laten omvormen
tot liefdevolle, vredevolle, vrije en vreugdevolle mensen.
En natuurlijk hebben we nood aan plaatsen en gemeenschappen
waar en waarin we het nieuwe leven met anderen kunnen beleven,
een samenleven getekend door liefde, vrede, vrijheid en vreugde
(nog iets anders dan ‘vriendelijk doen’).
Ieder christelijke gezin, hoe ook samengesteld, iedere religieuze gemeenschap,
iedere beweging of organisatie, iedere school, die zich christelijk heet,
zou zo’n plaats en gemeenschap moeten zijn.
In onze tijd moet onze bekommernis in de eerste plaats niet angstig uitgaan naar het voortbestaan, naar het overleven van de Kerk als organisatie, naar het voortbestaan van ‘onze kerk’.  
Onze bekommernis moet het zijn God toe te laten onszelf te transformeren.
Frère Luc, de vermoorde monnik en dokter van Tibhirine noteert:
We zijn allen mank, arme zondaars en nauwelijks bekomen van hun zwakheid en die vaak hervallen, vooral in onze zwakheden die zo moeilijk te verdragen zijn
omdat men het gevoel heeft er nooit van verlost te geraken.
Maar toch, onze weg realiseert zich in het concrete leven van elke dag.
We blijven zondaars ondanks het wonder van ons doopsel.
Wie de weg van de christenen opgaat erkent zijn zonden en toch wanhoopt hij niet.
Want hij weet dat de H. Geest zijn werk in hem verder zet
en zachtjes aan bij de hand leidt naar de Vader.
We moeten onszelf en anderen dit spiritueel perspectief aanbieden.
Anderen noemen het de contemplatieve dimensie van het geloof.

priester Dirk, Oostende