Homilie voor het feest van Sacramentsdag
Homilie voor het feest van Sacramentsdag
Het feest en de vroomheid er rond dateren van de Middeleeuwen
en leggen de nadruk op de verering van het geconsacreerde hostiebrood,
eigenlijk van de aanwezigheid van de verrezen Heer in het geconsacreerde hostiebrood.
In de zoektocht naar een authentieke geloofsbeleving,
waarbij we ons moeten durven ontdoen van een aantal opvattingen en vroomheden,
wil ik – zonder enige pretentie maar wel met grote bekommernis –
straks enkele gedachten bij het feest formuleren.
Ik ontken natuurlijk de reële tegenwoordigheid van de verrezen Heer niet.
Door de gave van de Geest is Hij als de levende in ons midden aanwezig,
zeker al waar twee of drie verenigd zijn in zijn Naam.
Wij allen vormen het lichaam van de verrezen Heer, zijn aanwezigheid in de wereld.
Wij zijn gezonden om zijn werk in deze wereld verder te zetten.
Door de gave van de Geest is de verrezen Heer ook in ieder van ons aanwezig.
Ieder van ons moet sacrament zijn van Christus’ aanwezigheid.
Dat zijn we als we in eenheid met Christus leven.
Dan maken we de genade van ons doopsel en ons vormsel waar.
Ieder sacrament is een uiting, een beleving, een bevestiging, een bewustwording
van onze eenheid met Christus en dus van zijn aanwezigheid,
die ik dan liever aanduid als in-wezigheid.
Dat we in die in-wezigheid geloven en die in-wezigheid ernstig nemen,
dat we dus werkelijk in eenheid met de verrezen Heer leven
blijkt dan voor mij niet zozeer
uit de vroomheid voor een aanwezigheid die daar buiten mij is,
maar uit een stille aandacht voor de verrezen Heer in mij,
voor de kracht van de Geest in mij.
En vervolgens blijkt mijn waarachtig geloof en mijn ware vroomheid
uit een leven in eenheid met de verrezen Heer,
een leven gekenmerkt door liefde, vrede en vreugde, door vrijheid en goedheid.
Het is zoals de mystica Dorothee Sölle zegt:
in eenheid met Christus met Christus’ ogen naar de wereld zien en met Christus’ oren horen,
dus ook zien wat in de wereld geen rol speelt,
dus ook het gekerm van de hongerende kinderen horen,
dus ook je aandacht gericht houden op de reële ellende.
Het is één zijn met Christus in de waarneming, in de kennis én in het handelen.
Als het verlossingswerk van Christus verder gezet wordt, is dat alleen maar zo
als Christus in en door de met hem één geworden mensen actie kan ondernemen.
Uiteraard zoeken die mensen – hopelijk behoren we tot hen –
die eenheid met Christus in te treden en verder ook innerlijk te voeden.
Daartoe dienen de sacramenten, alle sacramenten.
Het sacrament van de eucharistie, de sacramentele maaltijd als gedachtenis van Christus,
is dus in de eerste plaats het sacrament van de eenheid met Christus.
Het eigenlijke symbolische maaltijdmoment heet dan ook
‘communie’, ‘communio’, ‘eenheid’.
In de vroomheid daarrond moet de nadruk
dus niet zozeer liggen op uiterlijke materiële aanwezigheid van de Christus
maar op innerlijke geestelijk beleefde eenheid
die buiten de eucharistie in een leven van liefde en dienstbaarheid zichtbaar moet zijn.
En dat maaltijdmoment geschiedt best in een gemeenschap,
waarin de onderlinge liefdevolle eenheid gestalte krijgt
en binnen een liturgie waar we onze eenheid met Christus ook voeden
door ook te luisteren naar zijn inspirerende boodschap.
Met uitzondering voor de zieken,
beschouw ik deelname aan de communie zonder deelname
aan de volledige eucharistie daarom als niet erg zinvol.
Ik verleg ook de aandacht van de eucharistische vroomheid en aanbidding
van de daar-aanwezigheid van de Christus naar de hier-inwezigheid van de Christus,
van het sacramenteel teken van eenheid buiten de eucharistie naar onszelf,
die in eenheid met Christus zelf sacrament van zijn aanwezigheid moeten zijn.
Dit doet niets af van eerbied en geloof in de reële tegenwoordigheid van de verrezen Heer.
Dit wijst er alleen op waar die tegenwoordigheid te vinden is
en wat het gevolg is van een leven in werkelijke eenheid met de verrezen Heer.
Ik citeer graag even uit een gebed van de heilige Augustinus:
Binnen in mij waart Gij en ik was buiten, en dáár zocht ik U.
Gij waart bij mij, maar ik was niet bij U!