Homilie voor de 13de zondag door het jaar A

2 juli 2017

Inleiding:
- de liefde tot God is geen menselijke vorm van liefde en kan nooit enige menselijke vorm van liefde vervangen en kan er ook nooit tegengesteld aan zijn of ermee in conflict komen
- dit is een minder geruststellende gedachte dan op het eerste zicht lijkt, want om de waarheid ervan in te zien dient er een beleving ervan te zijn en zet wel eens ons menselijk aanvoelen en denken over liefde op zijn kop en plaatst God op de eerste plaats, niet in de plaats van de medemens, maar wel in mijn plaats en in de plaats van mijn liefde voor de medemens.
____________________________________________________________

De evangelielezing van deze zondag bevat twee delen.
Het tweede deel heeft het over de houding tegenover de apostel,
diegene die Jezus uitverkoren, geroepen en gezonden heeft
om zijn oproep en verkondiging verder te zetten.
Jezus benadrukt de gelijkenis tussen die apostel en Hem:
Wie u opneemt, neemt mij op.


De apostel treedt op in naam en in de persoon van Christus,
zoals de priester dat ook doet in de liturgie,
hetgeen niet gezegd kan worden van alle gelovigen daar aanwezig,
die nochtans wel allemaal delen in het priesterschap van Jezus,
allemaal geroepen zijn om te delen in zijn dood en leven,
om in eenheid met Hem een nieuw leven te leiden,
om zijn oproep tot bekering en navolging ter harte te nemen,
om samen het Godsvolk te vormen
en door een liefdevol, vredevol en vreugdevol leven te getuigen van Gods liefde.
De apostel moet echter de radicaal gelijke zijn van Christus.
De radicale eisen die in het eerste deel gesteld worden
zijn dan ook wel degelijk alleen tot de uitverkoren en geroepen zendeling gericht.
Eén van die eisen doet ons toch wel even het voorhoofd fronsen:
Wie vader of moeder meer bemint dan Mij, is Mij niet waardig;
wie zoon of dochter meer bemint dan Mij, is Mij niet waardig.
De eis is duidelijk: diegene die deelneemt aan Jezus’ zending
mag zijn geliefden niet meer dan Jezus liefhebben,
eventueel evenveel, maar misschien best wat minder.
Het is meer dan alleen maar interessant om hier even bij stil te staan.
Ook omdat het voor jullie allen, die niet onmiddellijk geroepen zijt om apostel te zijn,
iets zegt over de liefde én de onthechting
die het leven van ieder christen moeten kenmerken.
Vooreerst, de liefde tot God is geen menselijke vorm van liefde.
Ze is een liefde die God zelf door zijn Geest als mogelijkheid aan ons gegeven heeft.
Wij kunnen dus wel God beminnen.
Maar God beminnen betekent dat we God toelaten dat Hij ons bemint
en met en in en door ons in de wereld aanwezig is
en met en in en door ons zijn liefde voor en aan mensen zichtbaar maakt.
Dat kan Hij, als we ons voor Hem openstellen en zoeken in eenheid met Hem te leven.
Vervolgens, die liefde tot God kan nooit enige menselijke vorm van liefde vervangen
en is er ook nooit tegengesteld aan en kan er nooit mee in conflict komen.
Want die liefde tot God is er niet naast of bovenop onze menselijke liefdes, maar erin.
Gods liefde komt tot ons en in ons zonder onze menselijkheid uit te schakelen,
zijn liefde krijgt dus vorm in onze menselijkheid, in onze menselijke liefdes.
Toch is niet alles wat wij mensen liefde noemen gelijk aan de goddelijke liefde, de agapè.
Opdat onze menselijke liefdes goddelijke liefde zouden kunnen zijn,
waardoor wij beeld en gelijkenis van God kunnen worden, gelijk aan Christus,
moeten onze natuurlijke liefdes een verandering ondergaan.
Niet dat wij die verandering zelf moeten bewerken.
Als we ons voor God openstellen zal Hij dat wel doen.
Aan wie niet zo gelovig bezig is kan men zeggen: het leven doet dat wel.
Ja, als je altijd leert ‘ja’ zeggen tegen het leven,
het leven aanvaardt met al zijn wel en wee, met al je kansen en mogelijkheden,
maar ook met al je beperkingen.
Maar door God in je bewustzijn voorop te plaatsen, niet jezelf noch jezelf via een geliefde,
is de kans groot dat God je menselijke liefde kan vergoddelijken.
Die liefde wordt dan vooreerst onvoorwaardelijk en trouw.
En anderzijds verliest die liefde haar absoluut karakter,
waardoor men op een dramatische wijze tot een geliefde zegt:
‘Buiten u en zonder u is er geen leven, geen zin en geen geluk.’
Vergoddelijking van liefde betekent ook dat liefde ontdaan wordt van emotionaliteit.
Want de verlangens van het ik, die de verwachtingen in de ander
en de wijze waarop we de andere zien kleuren,
worden langzaam maar zeker vervangen door het verlangen van God
en het verwachten en het zien van God zelf.
En zo is het dat we, als we Gods liefde in ons leven de eerste plaats geven,
we werkelijk in staat zijn om onze medemensen werkelijk ten diepste lief te hebben.
Laten we dat even toepassen op ons samenzijn hier.
Zijn we hier om de eenheid met Christus te zoeken, uit te drukken en te beleven
of zijn we hier om onze verbondenheid met elkaar te voeden en te beleven?
Natuurlijk beide, maar in de eerste plaats is het om de eenheid met Christus te doen.
De eenheid met Christus en de verbondenheid met elkaar zijn niet tegen elkaar uit te spelen
en het is in en door ons samenzijn dat Christus wil en kan aanwezig zijn.
Maar hoe meer we in dit samenzijn bewust in woord en gebaar Christus voorop plaatsen,
en niet onszelf en niet onze nood aan verbondenheid,
hoe meer we hier in hart en geest aan Christus werkelijk de eerste plaats geven,
des te dieper zal onze verbondenheid zijn en niet alleen maar een schone vertoning.
Dus niet ieder menselijk samenzijn en zelfs niet iedere liturgie is sacrament,
is beleving van eenheid met Christus en leidend naar diepere verbondenheid met elkaar.
Alleen deze is het waardig zo te heten,
waar we niet meer aandacht geven aan onszelf dan aan Christus,
eventueel evenveel, maar misschien best wat minder.
Aan onze medemens kunnen we doen weer ten volle aandacht schenken
als we van hier gezonden zijn om met Gods liefde in ons hart naar hen toe te gaan.