Homilie Hoogfeest van Pinksteren 2019


9 juni 2019

Met dit hoogfeest van Pinksteren sluiten we het Paasfeest en de Paastijd af.
We herdachten de verrijzenis van Christus
en vierden dat wij een nieuw leven van liefde, vrede en vreugde kunnen leiden.
Dat kunnen we omdat de Geest, die Jezus bezielde en uit de dood opwekte,
ook aan ons gegeven is en in ons woont.
Na dit Pinksterfeest komen we in de zgn. liturgische tijd door het jaar.
Het symbolische klaar van die tijd is groen, kleur van groeikracht en hoop.
Want bezield door die Geest treden we – zoals straks na de viering –
in de wereld, gaan we heen in ‘vrede’,
en willen we, nieuwe mensen geworden, de wereld nieuw maken,
een wereld die beantwoordt aan Gods scheppingsplan.
In het fragment uit de brief van Paulus aan de Romeinen zien we
hoe Paulus zijn lezers gepassioneerd bewust wil maken van het feit
dat de Geest van God in hen aanwezig is.


Wat doet die Geest in ons?
Jezus maakt het duidelijk door zijn ‘ritueel’ bij de leerlingen: Hij blaast over hen.
In het oudste scheppingsverhaal lezen we
dat God de mens de levensgeest inblaast
en dat de mens aldus een levend wezen wordt.
Wat Jezus doet is een her-scheppen van de mens,
een herstellen van de mens, een vernieuwen van de mens.
Door de Geest worden wij herschapen
en kunnen we van een angstig en zelfzuchtig wezen herschapen worden,
veranderen in een liefdevol, vredevol en vreugdevol mens
Paus Franciscus schrijft:
We hebben een contemplatieve ingesteldheid nodig
die ons iedere dag opnieuw in staat stelt te ontdekken
dat we dragers zijn van een goed dat ons tot mens maakt,
en ons in staat stelt een nieuw leven te leiden.
Dat ‘goed’ dat wij dragen is God in ons, is de Geest.
Er is één woord waarmee de nieuwe mens
en de nieuwe wereld aangeduid wordt: vrede.
Als Jezus zijn leerlingen vrede toewenst,
drukt Hij hen met deze zegenwens op het hart
om nieuwe vredevolle mensen te worden.
Zijn vredewens is tevens een opdracht, een zending.
Daarom heet het laatste deel van de liturgie:
zegen en zending, en die zending wordt uitgedrukt
door het eerste en laatste woord van de liturgie: vrede.
De Geest die de leerlingen en wij in ons dragen
stelt ons in staat, rust ons uit om die zending te volbrengen:
ons te bekeren, liefdevolle, vredevolle en vreugdevolle mensen te worden,
op deze wijze getuigen van Gods aanwezigheid in ons, in de wereld,
zodat wij ook anderen tot bekering en geloof,
tot een nieuw leven kunnen oproepen
en wij dan allen samen bouwen aan de Rijk Gods.
Tot die uitrusting behoort voor de leerlingen
de volmacht om zonden te vergeven,
dat is, de mensen die zich effectief willen bekeren,
die een nieuw leven willen leiden,
bewust maken van Gods liefde, van de aanwezigheid van de Geest in hen,
van de mogelijkheid om een nieuw leven te leiden.
Deze zondenvergeving is dus een vorm van de verkondiging,
van het herscheppend woord waarover Bonhoeffer schreef:
Maar onze kerk, die deze jaren alleen gevochten heeft voor zelfbehoud
alsof ze een doel was op zich,
is niet in staat het verlossende en verzoenende woord te brengen
aan de wereld en aan de mensen.
Het is niet aan ons de dag te voorspellen  - maar die dag zal komen –
dat er weer mensen geroepen worden
om zó Gods woord te spreken dat de wereld
er onder verandert en zich vernieuwt.
Voorwaarde is dat wij, die verkondigen, alle angst en streven naar zelfbehoud ,
waarmee ook de leerlingen opgesloten zaten, loslaten.
Jezus’ woorden zorgen er voor dat we dat kunnen.
Zijn woorden zijn verzoenend, vernieuwend en verlossend.
Ze zijn – zoals de apostel Petrus zegt – woorden van eeuwig echt leven.
De Geest maakt ons vrij van angst en zelfzucht
en daardoor van de beklemmende greep van de wereld,
van de massa, van een consumptie- en prestatiemaatschappij
waarin we ons zoeken te handhaven
en die daarom aan ons haar wetten kan opleggen
die ons vervreemden van God, van ons diepste zelf en van elkaar.
Zo’n leven van vervreemding heet in de Bijbel: een zondig leven.
Paulus schreeuwt de Romeinen in de oren:
jullie zijn niet langer verplicht zo’n leven te leiden, jullie zijn vrij.
In onze westerse wereld heeft de geëmancipeerde mens gemeend
dat hij zijn vrijheid heeft gewonnen door zich te ontdoen
van alle kerkelijke regels en gebruiken en moraal,
die inderdaad vaak verdrukkend waren.
Maar hij heeft zich onderworpen aan de regels van de wereld
die hem zeggen wat hij moet doen,
hebben, weten, kennen, presteren, ervaren, gezien hebben,
om iemand te zijn en om in de ogen van zijn medemensen
als een verstandig en politiek, levensbeschouwelijk
en sociaal correct denkend mens over te komen.
De verrezen Heer is niet onderworpen aan regels van de ruimte:
Hij treedt binnen waar muren opgericht zijn en de deuren gesloten zijn.
De nieuwe vrije mens door Gods Geest geleid laat zich ook niet beperken
en opsluiten in de angsten en de kortzichtigheid van de wereld.
pr. Dirk