HH. Stichters van Cîteaux 26 januari



Onze stichters zijn drie in getal. Weinig religieuze orden of congregaties doen ons dat na: een driemanschap als grondlegger van hun geschiedenis en spiritualiteit. Tussen de geboorte van de eerste, Robertus van Molesme en de dood van de laatste, Stephanus Harding liggen106 jaren. Het fenomeen Cîteaux heeft een volle eeuw en drie generaties nodig gehad om geboren te worden en zich te ontwikkelen tot een volwassen monastiek instituut en een volwaardige school van spiritualiteit.
Robertus overleed op 83 jarige leeftijd te Molesme op 17 april 1111. Op 28 maart 1134 overleed abt Stephanus Harding te Cîteaux. Na zijn canonisatie werd 29 april zijn feestdag. Maar de monastieke liturgische kalender heeft de feestdagen van Robertus en Stephanus bij die van Albericus gevoegd, wiens sterfdag viel op 26 januari 1109, bij de afronding van zijn tiende jaar in de woestijn van Cîteaux. Wat deze drie ‘armen van Christus’ samen bevochten en opbouwden, wordt aldus door de liturgie van de Kerk die kijkt met de ogen van het hart, als één ondeelbaar geheim beschouwd.


Ik zou deze drie hartstochtelijke Godzoekers, willen koppelen aan drie voorwerpen die elk van hen typeert, en die samen het wezen van de cisterciënzerdroom evoceren.
Voor abt Robertus lijkt me geen ander object meer geëigend dan zijn staf. De staf van Robertus bestaat nog steeds. Het is een uitzonderlijk mooi kunstwerk, uitgevoerd in filigraanwerk van verguld zilver door wellicht een Italiaans atelier. Tot aan de Franse Revolutie werd hij bewaard in de abdij van Cîteaux, maar thans prijkt hij in het Musée des Beaux-Arts te Dijon.
Staf van Robertus van Molesme

De staf staat natuurlijk symbool voor het herdersambt. Robertus die hem droeg was een pionier, een rusteloze zoeker, een natuurlijke leider. In alle abdijen en priorijen waar hij achtereenvolgens leefde, was hij als vanzelfsprekend de vader, de eerste, de herder die voorop gaat. Eerst in de cluniacenzerabdij van Montier-la-Celle in de buurt van Troyes, dan in de priorij van Saint-Michel-de-Tonnerre, daarna als prior van Saint-Ayoul. Dan zien we hem aan het hoofd van een groep kluizenaars in de wouden van Collan. In 1075 later is hij de stichter van Molesme, de reformabdij die wil afrekenen met de afhankelijkheid van feodale instellingen en structuren om een zuiver contemplatief te leven te leiden naar de Regel van Benedictus. Maar telkens wanneer ook Molesme in de greep komt van feodale tienden, prebenden, kerken en horigen, trekt Robertus naar één van de vele kleine hermitages van Molesme om er de eenzaamheid, de handenarbeid en de stilte weer te smaken. Toch roepen de monniken van Molesme hem telkens weer terug om over hen te herderen. De staf van Robertus is ook zijn kruis, die hem ketent aan zijn broeders, aan zijn abdij en aan haar spiritueel en materieel welzijn. Maar in 1098 is het voor hem welletjes. Met 20 geestverwanten, waaronder zijn prior Albericus en zijn secretaris Stephanus, trekt hij naar de woudgordel onder Dijon om in Cistercium het zaad te planten van een nieuwe ras monniken die willen leven volgens de beste tradities van de Regula Benedicti. Met zijn staf in de hand – stel ik me voor – trekt de oude abt – hij is ruim 70 jaar – aan het hoofd van zijn broeders over de 120 km lange weg naar het leengoed dat hem door de burggraaf van Beaune was toegezegd, een open plek in het bos, waar reeds een kapel stond toegewijd aan de Moeder Gods en enkele boerenhutten. Het grote avontuur was begonnen. Het zou vele ups en downs kennen, en de eerste impasse kwam al een jaar nadien. Robertus zag zich door een pauselijk schrijven verplicht naar Molesme terug te keren, waar de monniken zich door hun abt en stichter in de steek gelaten voelden; en samen met hem vertrok het grootste deel van de stichters; slechts acht bleven trouw aan het initiatief. Maar de staf bleef in Cîteaux, het herderschap mocht er niet verdwijnen.
     
Het kluitje monniken daar koos Albericus tot opvolger van Robertus; deze zag zich voor de moeilijke taak gesteld zag om de jonge gemeenschap te doen overleven. Van precariteit gesproken! Albericus begreep dat de gemeenschap in haar voornemen bevestigd moest worden en als groep gestabiliseerd. Het voorwerp dat hiervoor in aanmerking kwam en dat ik met Albericus associeer, is het witte habijt. Het zou symbool staan voor de nieuwe identiteit van de groep. Volgens de traditie verwisselden de pioniers van Cîteaux onder abt Albericus hun donkere pijen voor een habijt van ongekleurde wol, symbool van hun armoede. Het wit stond ook symbool voor reinheid van levenswandel en voor het nieuwe leven als verrezen mensen . Een habijt is geen ambtsgewaad of uniform, die beide symbolen zijn van status en macht. Het habijt wil iets uitdrukken van de betrokkenheid op het absolute van waaruit de monnik leeft. Het habijt maakt de monnik, want het profileert hem en draagt bij aan zijn identiteit. Wat niet uitgedrukt wordt, kwijnt en verdwijnt op den duur. Natuurlijk weten we allemaal dat het aantrekken van een habijt nog geen monnik maakt. Monnik zijn is iets van binnenuit. Het habijt maakt de monnik dus niet, maar het draagt hem wel. Een oude monnikenwijsheid zegt van het habijt wat ook op de regel wordt toegepast: “Wie hem onderhoudt wordt onderhouden, wie hem draagt wordt gedragen.”

Cisterciënzerhabijt
 De voornaamste gevaren die het jonge initiatief bedreigden waren de armoede en de kwetsbaarheid van een nog amper levensvatbare communiteit. Blijkbaar is Albericus goed in zijn voornemen geslaagd, want zijn opvolger Stephanus kon al na enkele jaren denken aan de stichting van een eerste dochterhuis. Ongetwijfeld heeft vooral Stephanus’ beleid dit mogelijk gemaakt, maar de grondslagen werden door Albericus gelegd. In het Exordium Parvum, het Klein Stichtingsverhaal, stelt Stephanus Albericus voor als een “in elk geval geschoold man, die een zekere kennis had op het gebied van de goddelijke en menselijke letteren”. Deze kwalificatie zegt alleszins iets over het belang dat de stichtende generatie hechtte aan scholing en opleiding.
      Ditzelfde streven moet ook bij Stephanus geleefd hebben, de derde van ons heilig triumviraat. Om die reden heeft Stephanus zich ontpopt als de eerste tekstcriticus van de twaalfde eeuw. In haar streven naar eenheid had de orde nood aan uniforme bijbelteksten en een uniforme liturgie. Dus ging Stephanus op zoek naar betrouwbare tekstmodellen. Stephanus Harding associeer ik daarom met het boek, de Bijbel in zijn geval. Op grond van tekstvergelijking en met de hulp van Joodse Schriftgeleerden probeerde hij tot de Oertekst terug te keren. Stephanus was ook een kunstzinnig kalligraaf en uitzonderlijk begaafd miniaturist. Zijn Bijbel was niet alleen een topstuk van ongeëvenaarde schoonheid, maar onderstreept vooral het belang van de lectio divina voor de monnik. “De trouwe toeleg op de lectio divina voedt het geloof van de monnik, de monnik spreekt er van hart tot hart tot zijn God”, zeggen onze Constituties.
Bijbel van Stephanus Harding
 Drie stichters, drie symbolen: de staf, de pij en het boek. De staf symboliseert de herderlijke zorg, de behoedzaamheid en zorgzaamheid die de abt, maar ook iedere cisterciënzer moet behartigen tegenover zijn broeders, tot in het materiële toe. Het habijt is de omwalling van het geheim waaruit de monnik leeft, het mysterie van Gods oneindigheid dat hem draagt. Het boek, de Bijbel, is zijn leeftocht, zijn vis-à-vis, het sterven aan zijn narcisme om een relatie aan te gaan met de bewoonde binnenkant van zijn ziel, in een gestage dialoog te treden met Gods woord dat geen inspanning vraagt maar instemming.
      Behoeden, omwallen, in relatie treden: dat is de ultieme boodschap de heilige Stichters van Cîteaux, Robertus, Albericus en Stephanus, ons negen eeuwen naderhand doorgeven. Amen. 


Br. Guerric ocso
Abdij Westmalle