Eenentwintigste zondag A
De vraag die Jezus zijn leerlingen stelt: ‘wie ben ik’, doet me denken aan de tijd waarin ik voor leerlingen van het middelbaar onderwijs, 15 tot 18-jarigen, retraites mocht begeleiden. Eén van hun favoriete groepsactiviteiten bestond erin dat één bepaalde leerling centraal stond en de anderen over die persoon hun mening mochten uitspreken. ‘Wat denken jullie over mij? Hoe zien jullie mij?’ Een nogal gevaarlijk spel om tijdens een retraite van slechts enkele dagen te spelen, want de persoon die het onderwerp is van alle commentaar kan behoorlijk gekwetst worden en de tijd om de wonden achteraf te helen ontbreekt vaak.
De reden waarom dat spel zo populair is op die leeftijd, is de grote onzekerheid omtrent de eigen identiteit. Men verwacht dan vooral door de klasgenoten bevestigd te worden, maar dat pakt soms verkeerd uit. In plaats van bevestigd te worden, krijgt men soms harde en ongenuanceerde kritiek te horen.
Maar het zijn niet alleen adolescenten die met de vraag zitten wat anderen over hen denken. De meesten onder ons worden door die vraag weleens gekweld, niet constant maar toch op bepaalde momenten of in bepaalde periodes van ons leven. Zeker wanneer men bepaalde keuzes heeft gemaakt of sommige levensbeslissingen heeft genomen. “Wat denken de anderen wel van mij? Hoe zien ze mij?”. Niemand is daar helemaal onverschillig voor. Heel veel van onze gedragingen worden immers bepaald door wat anderen van ons verwachten, onze sociale context. De meningen die anderen over ons hebben laten ons echt niet onberoerd.
En nu stelt Jezus diezelfde vraag aan zijn leerlingen: “wat denken de mensen van mij?” en daarna “wat denken jullie over mij?”. Jezus stelt zich bepaald kwetsbaar op. Twijfelt Hij misschien aan zichzelf; zoekt Hij bevestiging bij zijn apostelen? Ik denk van niet. Als deze vraag van Jezus uitgaat, gaat ze veel verder dan de rusteloze zoektocht naar de eigen identiteit die ons kwelt. Het vervolg van het Evangelie volgens Matteüs laat ons dit zien. Jezus' vraag lijkt zich ineens om te draaien en degenen die ze proberen te beantwoorden op het verkeerde been te zetten. Omdat hij de eerste is die vrijmoedig uitspreekt wat er in zijn hart leeft, ontvangt Petrus van Jezus zijn ware identiteit: "Jij bent Petrus, en op deze rots zal ik mijn Kerk bouwen.” In deze eenvoudige zin daagt Jezus al onze ideeën uit over wat onze identiteit zou kunnen of moeten zijn.
Met geloof en aandacht kijken naar Jezus, leidt altijd tot een perspectiefwissel. Hoe jij naar God kijkt, zegt ook iets over hoe God naar jou kijkt. Een antwoord proberen te geven op de vraag ‘Wie is Jezus, wie is God voor mij?’ leidt altijd tot de vraag ‘Maar wie ben ik voor God?’ God is met andere woorden een spiegel waarin wij ons ware gelaat zien. Het mysterie van God onttrekt zich aan al onze percepties. Alles wat we over God zeggen of denken is maar menselijk denkwerk. Het goddelijk mysterie overstijgt ons helemaal. Maar in Jezus Christus krijgen we wel het beeld te zien van de onzichtbare God. Op het gelaat van Christus licht het gelaat op van God, maar ook het gelaat van de mens. Kijken naar de icoon van Jezus is daarom spiritueel zo belangrijk voor ons, mensen. Mediteren voor de icoon van Jezus’ Gelaat, toont ons aan onszelf. In dit getransfigureerd gelaat herkennen we waartoe wij geroepen zijn: beeld en gelijkenis van God te zijn, want zo werden we in de oorsprong door God geschapen.
Wil je werkelijk weten wie je bent, dan moet je naar God kijken. Alle antropologische en psychologische wetenschap ten spijt, zal de mens nooit zichzelf echt kennen, tenzij in God. Zoals je ook nooit God echt kunnen kennen zonder de mens.
Inderdaad, wat we zijn is niet alleen de vrucht van ons verleden, van onze genen, van een bewuste geschiedenis of van wat begraven ligt in de nevelen van het onbewuste. Wat we werkelijk zijn, is nog minder wat anderen van ons denken, onze sociale rol die we zo goed en zo kwaad mogelijk spelen. Het is omdat Petrus die andere dimensie in Jezus wist te herkennen, dat hij die andere dimensie ook in zichzelf kon ontdekken. "Het is niet vlees en bloed dat dit aan u heeft geopenbaard, maar mijn Vader die in de hemel is." Omdat Petrus verbonden is met de diepte van zijn wezen, is hij in staat om te beluisteren wat er 'van elders' komt. Jezus' identiteit wordt hem geopenbaard door een Ander! Daarom ontvangt Pierre zichzelf ook van een Ander.
En deze nieuwe identiteit die hem aldus wordt toegekend is niet een identiteit uit zijn verleden of van zijn ouders of grootouders, maar een identiteit gericht op de toekomst. "Jij bent Petrus en op deze rots zal ik bouwen." De paradox van de christelijke identiteit is dat zij niet alleen gericht is op een ander en naar een toekomst, maar dat zij wordt ontvangen van een ander die haar opbouwt. De christen kan zijn 'ik' niet meer etaleren en zijn 'ego' bevestigen, maar hij kan wel gewoon zijn dankbaarheid uitspreken voor alles wat hij ontvangt en wat niet van hem komt. Deze identiteit van genade, deze 'gegeven en ontvangen' identiteit gaat verder dan alle menselijke maten en projecties. De naam die de heilige Paulus hieraan geeft is de ‘Nieuwe Mens’. "Bekleedt u met de Nieuwe Mens, die naar Gods gerechtigheid en heiligheid is geschapen" (Ef 4,24); "gij hebt u bekleed met de Nieuwe Mens die zich omvormt naar het beeld van zijn Schepper" (Kol. 3,10).
De identiteit van de leerling van Jezus is, zoals die van Petrus, een identiteit van genade. De beste manier om te weten wie we zijn, is daarom onszelf te vergeten en intimi en vrienden van Jezus te worden. Pas wanneer we onszelf volledig uit het oog verliezen, zal Jezus ons geven dat we door Hem, met Hem en in Hem zijn wat we werkelijk zijn, maar dan uit pure genade.
Br. Guerric ocso