Zesde zondag van Pasen B Hand
1Joh 4:7-10 Joh 15:9-17
Bij het overwegen van dit stukje evangelie uit de afscheidsrede van Jezus bij Johannes dacht ik: moest de hele Bijbel alleen maar bestaan uit dit fragment, het zou genoeg zijn om de kern van het christendom uit te drukken. Tot twee keer toe klinkt in dit evangelie: “Dit is mijn gebod: dat gij elkaar liefhebt.” Als we dit gebod onderhouden, zegt Jezus zelf, zullen we in zijn liefde blijven. En Christus zegt ons dit opdat zijn vreugde in ons mag zijn en onze vreugde volkomen mag worden. De vreugde is het attribuut van de Heilige Geest, een kenteken dat de Heilige Geest in ons werkzaam is. Wie liefheeft is dus in de Heilige Geest, want de Geest van God is liefde, vreugde en vrede.
Van de kant van Jezus weten we in ieder geval dat Hij een en al betrokkenheid is op ons. Heel zijn leven op aarde, tot en met zijn dood en verrijzenis, hebben maar één bedoeling: ons gelukkig te maken en ons thuis te brengen. En dat geluk heeft niets met bezit, eer of macht te maken, maar met liefhebben. De liefde realiseert de mens, maakt hem heel en vervult hem. Een mens die bemint, vindt zijn bestemming, zijn levensdoel, zijn diepste geluk. Liefde is dan ook de kern van het christendom, het benadert het meest de identiteit van de God. Jezus heeft ons zijn Vader geopenbaard als pure, onvoorwaardelijke liefde. Liefde, met al zijn parallelle begrippen als uitverkiezing, mededogen, invoelingsvermogen, caritas of piëteit, brengt een mens thuis, geeft hem een plaats om in te wonen en een zin om voor te leven. “Bemin en doe wat je verder wil”, schreef Augustinus. Liefde vervult de hele Wet (Rom. 13,10). Geven wij ons de tijd en de moeite om deze formidabele waarheid diep in ons te laten doordringen, broeders en zusters. Focussen wij ons helemaal op deze waarheid in ons bidden en mediteren, de waarheid van de goddelijke liefde.
Maar eigenlijk gaat er nog iets aan vooraf. In de Eerste Brief van Johannes staat: "Hierin bestaat de liefde: niet wij hebben God liefgehad maar Hij heeft ons liefgehad." Wanneer we ons van die realiteit bewust worden – het gaat eigenlijk om een geloofsrealiteit, een kwestie van vertrouwen – dan kan er in ons een grote innerlijke vrijheid groeien. Louter menselijk gesproken is het al overduidelijk dat iemand die zich bemind en aanvaard weet, een grote psychologische voorsprong heeft op iemand die zich ongewenst en ondergewaardeerd voelt. Maar als een mens diep in zichzelf contact krijgt met de grond van zijn wezen, die liefde is omdat God daarin woont, kan hij zelf ook in contact treden met de wezensgrond van anderen waarin datzelfde mysterie van liefde eveneens aanwezig is. Dan ontstaat er een heel diepe band tussen mensen, veel dieper en fundamenteler dan louter natuurlijke bloedverwantschap, kameraadschap of zelfs vriendschap. Want wie zich innerlijk gedragen voelt door Gods liefde wordt bevrijd van dwangmatigheden, van allerlei sociale controle, van de behoefte zich in allerlei bochten te wringen om zich toch maar door anderen geaccepteerd te voelen. Wie zich door God bemind weet, wordt werkelijk vrij en tegelijk diep solidair met anderen, met elk ander door God bemind mensenkind.
Voor degene die zich zo door God gedragen voelt, gaat er een ruimte open. Er ontstaat een innerlijke vrede. We hoeven niet meer te scoren tegenover onze omgeving of allerlei dingen te doen om van onze omgeving bevestiging te krijgen. Neen, God zelf is onze rust geworden. We mogen beseffen dat Hij onze diepste kern bewoont en dat de drukte en het gewoel aan de oppervlakte er minder toe doet. Een onvriendelijk woord, een kleine afwijzing tasten ons leven minder aan. Er groeit een innerlijk bestand dat deel wordt van onszelf en daardoor gaan we anders in het leven staan. We gaan ons minder betrokken voelen op onszelf en meer gericht op de mens naast ons, de mens in nood, de gewonde zielen, de mensen die nog gevangen zitten in hun kerker van egoïsme. We gaan meer tijd besteden aan gebed, aan stilte, aan contemplatie en aanbidding, om het mysterie van de goddelijke liefde in ons aan te boren en te voeden. En zo brengen we vruchten voort van geduld en liefde, vruchten die blijvend zijn omdat ze in God zijn. En dan geeft God ons alles wat we Hem in de naam van zijn Zoon Jezus vragen. We vragen dan trouwens maar weinig voor onszelf, want we zijn geheel gericht op Gods wil en Gods welbehagen.
Br. Guerric ocso
2