homilie Feest van de Drie-Eenheid B
Dt.4,32…40 Rom. 8,14-17 Mt.28, 16-20
De Namen van de heilige Drie-Ene God worden in elke liturgie genoemd. Wij eren de Vader, door de Zoon, in de Geest na elke psalm. Wij zegenen onszelf en heel de wereld als wij het kruisteken maken in de Naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest. En wij hebben zopas Pinksteren gevierd, dat de volle openbaring is van dit grote mysterie. De oude Kerk kende geen afzonderlijk feest van de Drie-Eenheid. Pas in de veertiende eeuw schreef paus Johannes XXII Drievuldigheid voor als hoogfeest voor heel de Latijnse Kerk. Niettemin zijn de drie Namen vanouds een centraal thema van het christelijk geloof.
De doopformule waarmee het Matteüsevangelie eindigt, gaat zeker niet terug op woorden van Jezus zelf. Het gaat om een formulering die een liturgische oorsprong heeft. Maar ze toont aan dat er vanaf de oorsprong een band bestond tussen de belijdenis van de drie Namen en de doopviering. Ook het credo dat we elke zondag uitspreken, is opgebouwd rond de belijdenis van de drie Namen. We kunnen zeggen dat het Nieuwe Testament en de eerste christengemeente een scherp aanvoelen hadden van het op elkaar betrokken zijn van Vader, Zoon en Heilige Geest.
Wat in het Nieuwe Testament ook duidelijk is, is de instelling van een zekere hiërarchie tussen de drie Namen. De Vader is altijd eerst. Hij zendt zijn Zoon zonder zelf gezonden te zijn. De Zoon beleeft zijn zending als gehoorzaamheid aan de ontvangen opdracht. Tenslotte is er de Geest die op zijn beurt gezonden wordt door de Vader, via de Zoon. Maar telkens gaat het om één God en Vader die verschijnt in de zending van Zoon en Geest. Later, in de tweede eeuw, zal kerkvader Ireneüs van Lyon dit vertalen door te zeggen dat de Zoon en de Geest de twee handen zijn van God. Geen van hen handelt zonder de andere. Eénzelfde goddelijke kracht is in de drie Namen aan het werk.
Jezus beschouwt zichzelf als de Zoon in de meest originele betekenis van dat woord. Op een intieme manier spreekt hij over de scheppende God van het Oude Testament als over zijn lieve papa. Niemand kent de Zoon tenzij de Vader en niemand kent de Vader tenzij de Zoon (Mt. 11,27). En Hij spreekt ook over de Geest die zijn leerlingen van de Vader zullen ontvangen. En wat in de synoptische evangeliën her en der aanwezig is, wordt door het vierde evangelie veel explicieter gezegd. Het is duidelijk dat Johannes heeft nagedacht over Jezus’ verhouding tot God. De Zoon is het gelaat van de Vader. Wie mij ziet, ziet de Vader, zegt Jezus tot Filippus. Geloof je niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? (Joh. 14,9-10). Tussen Vader en Zoon is er dus een soort wederzijdse inwoning, een leven van ononderbroken communicatie en nooit aflatende liefde. En dat gemeenschappelijk leven en de gemeenzame liefde van Vader en Zoon, dat is precies de Geest die de diepte van God peilt en die in ons zijn intrek wil nemen.
Zusters en broeders, ik moet bekennen dat ik maar moeilijk kan bidden tot een God die ergens in een verre hemel woont, waarbij ik me niets kan voorstellen. Ik ben tenslotte een mens met zintuigen die openstaan naar de werkelijkheid. Maar als ik Vader hoor, dan zie ik voor mij een lieve, beschermende, levenschenkende vader én moeder tegelijk, die mij alles geeft wat ik nodig heb om als mens te leven in vertrouwen. En als ik Zoon hoor, dan weet ik dat ik Jezus mijn oudere broer mag begroeten, dat ikzelf een zoon mag zijn in de Zoon en aldus de welbeminde ben van de Vader in de hemel. En als ik Heilige Geest hoor, dan weet ik dat deze Geest onophoudelijk in mij ademt, Abba Vader, met onuitsprekelijke verzuchtingen. Deze Geest maakt mij tot kind van God. Ik mag en kan dus heel persoonlijke relaties aangaan met de drie goddelijke Personen, die drie invalshoeken zijn van de ene God, een God die ook in mij woont met zijn Geest. God is voor mij geen blinde macht, geen lot of noodlot dat mij overvalt en mijn vrijheid beknot, geen verre potentaat die zich niets aantrekt van mijn pijn en mijn verlangen. Hij is integendeel een weg naar binnen, een weg naar broederschap, een mysterie dat mij binnenleidt in de stilte van Gods ondoorgrondelijke diepte.
God is liefde. Die Liefde wil zich aan ons openbaren. Kerkvaders, heiligen en mystici hebben als vurige minnaars hun goddelijke Beminde gezocht en zoveel mogelijk de diepte van dit mysterie gepeild, niet alleen door na te denken maar vooral door te (aan)bidden. Zij wisten dat hun taal of hun denken het mysterie nooit uitputtend kon weergeven, maar zij wisten ook dat dit mysterie geen menselijke onzin was dat als onredelijk van de hand moest worden gedaan.
“Weest navolgers van God zoals geliefde kinderen past” zegt Paulus (Ef. 5,1). Hoe kunnen wij, mensen van vlees en bloed, een zuivere geest navolgen? Maar als God liefde is, dan kan ik me inspannen lief te hebben, mijn egoïsme aan banden te leggen en heel mijn leven te laten doordesemen door de liefde. Om lief te hebben moet je eerst en vooral jezelf worden. Vervolgens moet je willen dat ook anderen zichzelf worden, en dit niet alleen willen maar er ook naar handelen. Laten we luisteren naar de Geest, die alleen het geheim van God doorgrondt. Hij zal ons de energie geven om te leven zoals God leeft, om lief te hebben zoals de Vader, de Zoon en de Heilige Geest elkaar liefhebben.
Br. Guerric ocso