Homilie Drieëntwintigste zondag B 2021

 

 

Vat moed en vreest niet!’ (Jes 35,4)
Broeders en zusters, deze bemoedigende klanken bij Jesaja in de eerste lezing, contrasteren enigszins met de toon van het evangelie. Daarin verbiedt Jezus de wonderen bekend te maken die Hij tot stand brengt. Blijkbaar zonder veel resultaat. De mensen roepen het uit: ‘Alles heeft Hij welgedaan, Hij laat doven horen en stommen spreken!’ (Mc 7,37) Men kan zich de vraag stellen of het juist niet bemoedigend is te getuigen dat er positieve dingen plaatsvinden, dat het dus in onze wereld niet allemaal ‘kwel en kommer’ is wat er gebeurt. Waarom dan geheim houden wat juist kan bijdragen tot het propageren van de goede zaak? Bestond er uitgerekend bij het Vaticaan geen ministerie dat Propaganda Fide heette, thans omgedoopt in Congregatie voor de Evangelisatie van de volken? Was Jezus soms een slecht soort propagandist? Was Hij misschien een deel van zijn zending die Hij van zijn Vader ontvangen had uit het oog verloren, om niet alleen blinden te laten zien en doven te laten horen, maar ook aan armen de Blijde Boodschap te verkondigen? De helft van de profetie van Jesaja voltrekt zich hier voor de ogen van een verbijsterde menigte, maar ze moeten er verder maar hun mond over houden! Is dit nu juist niet een buitenkansje om mensen, die dwalen als schapen zonder herder (Mt 9,36), een hart onder de riem te steken? Maar evangelisatie is geen kwestie van public relations of marktstrategie. Het is een kwestie van ‘geraakt worden’ door het scheppende Woord van God.



In het optreden van Jezus is er inderdaad iets dat we niet helemaal begrijpen. Hij is tegelijk openbaring van de Vader én verhulling. Hij doet wonderlijke dingen maar wil er uitdrukkelijk geen publiciteit rond. Hij verrijst uit de doden maar toont zich slechts aan ‘enkele’ uitverkoren leerlingen. Zo vertrouwt Hij ook zijn Kerk toe aan een Petrus waarvan Hij pertinent weet dat die Hem zal verloochenen en in de steek zal laten. En ons zendt Hij iedere dag zijn Heilige Geest en voedt Hij met het brood van zijn Eucharistie, maar nergens dringt Hij zich aan ons op. Hij weet ongetwijfeld dat ons antwoord op het appel van zijn genade maar povertjes blijft. Openbaring én verhulling dus. Of wil Jezus vermijden ‘paarlen voor de zwijnen te gooien’ (Mt 7,6), zoals Hij het zelf ergens zegt? Wil Hij soms beletten dat zijn naam en reputatie de ronde doen in minder frisse milieus? Op zijn minst kan men stellen dat Hij mediageniek optreden en politieke strategieën onbenut laat. Zijn zaak moet het niet hebben van puur menselijke wijsheid maar van de kracht van God. Niet teveel buitenkant maar des te meer binnenkant.

Ook in het stuk uit de Brief van Jacobus in de tweede lezing worden wereldse waarden en normen op de korrel genomen. Geen aanzien des persoons, klinkt het daar. Wie een schitterend uitgedoste en goud-geringde man laat voorgaan op een arme drommel, heeft niet het juiste oordeel. Die maakt onderscheid op valse gronden. Want niet uiterlijke macht of rijkdom tellen voor God. Hoe vaak kiest Hij in de Bijbel niet mensen uit die arm zijn naar onze wereldse maatstaven om rijk te zijn in geloof en liefde, om te beginnen met Maria, de Moeder Gods! Kijken we maar naar regio’s in de wereld waar mensen het met heel wat minder moeten stellen dan wij hier, maar waar geloof, trouwe liefde en solidariteit springlevende realiteiten blijken.

In plaats van ons door de wereld op sleeptouw te laten nemen, kruipen we liever in de huid van die doofstomme uit het evangelie van deze zondag. Die wordt door anderen bij Jezus gebracht. Vaak zijn het onze naasten of omstandigheden buiten ons die ons bij Jezus brengen, want onze eigen krachten zijn ontoereikend. Maar vervolgens neemt Jezus de doofstomme apart, buiten de menigte. Want wie vandaag christen wil zijn of worden, moet buiten de kring van zijn verwanten en vrienden treden. Hij of zij moet een beetje alternatief leven, dat kan niet anders. Onze maatschappij en economie zijn allang niet meer gegrondvest op een christelijk waardensysteem. Laten we ons dus maar een beetje apart opstellen, niet omdat we beter zijn maar omdat we anders zijn, gegrepen door Jezus. En laten we daarbij onze oren die helemaal toe zitten vanwege tumult en vooroordelen, door Jezus weer open maken, zodat we echt gaan luisteren met de antennes van onze ziel. Dat we het uithouden in een zuiverend stilzwijgen totdat Jezus dat verlossend woord tot ons spreekt: ‘Effeta, ga open’, een woord dat ook in de doopliturgie klinkt. Vervolgens laten we onze tong, die telkens weer liegt, kwaad spreekt, in een verkeerd daglicht stelt en zelfs dodelijk kwetst, door Jezus met speeksel aanraken. Speeksel is in de oude mythologieën levenwekkend. Grote figuren worden geboren uit het speeksel van de goden. Zo wil Jezus ons met zijn speeksel herscheppen tot nieuwe mensen die met hun woorden anderen vrij spreken, troosten, onderrichten en bemoedigen. De genezing door Jezus is een scheppingsdaad die refereert naar Genesis: ‘Hij sprak en het bestond, en God zag dat het goed was.’ (Gen 1,3)

Het kwade maakt veel lawaai en vult heel de wereld met haar kakafonie. Gods werk zet zich door in het verborgene en in diepe stilte. Het gaat zo zijn geheime gang door onze levens. Maar intussen weten en geloven we dat er geen duister zo donker, geen wanhoop zo diep, geen verdriet zo groot of geen kwaad zo tergend hoog kan zijn dat het niet door Gods liefdevolle Aanwezigheid omgevormd en gevuld kan worden. Daarom: ‘Vat moed, en vreest niet’.

br. Guerric Aerden ocso
 
1