Homilie Eerste zondag Advent C 2021

 

 

 

Jer 33,14-16    1Thess 3,12 – 4,2         Lc 21,25…36

Om aan zijn leerlingen de komst van zijn Rijk duidelijk te maken, bespeelt Jezus twee verschillende registers. Enerzijds gebruikt Hij een apocalyptische taal om de rampspoed en ontwrichting te beschrijven die de komst van de Mensenzoon begeleiden. Anderzijds heeft Hij het over waakzaamheid en alertheid. Want degene die niet op zijn hoede is, wie niet oplet, wordt blind en doof voor de tekenen van Zijn komst en is niet meer in staat ze te herkennen.  

De komst van het Rijk is dus iets evidents en manifest – je kunt er niet naast kijken – maar toch veronderstelt zij een bepaalde kwaliteit van luisteren en onderscheiden, om ze te kunnen waarnemen en verstaan. Want volgens Jezus zijn er twee blokkades, twee fundamentele bekoringen, die ons beletten de komst van zijn Rijk te herkennen. En die twee plaatsen ons buiten de echte uitdagingen van de menselijke existentie.

De eerste blokkade of bekoring wordt op beeldende wijze beschreven in de eerste helft van het evangelie volgens Lucas. Door het oorverdovend lawaai van allerlei rampspoed, door de draaikolk van haat, geweld en corruptie, dreigen wij niets anders meer te zien! De eerste bekoring die ons overweldigt is die van angst en wanhoop, die iedereen aangrijpt die kijkt en hoort wat er in en met onze wereld gebeurt.



Maar de tweede bekoring is niet minder gevaarlijk. Jezus spreekt erover in het tweede deel van dit evangelie. Het gaat om de bekoring doof en sloom te worden, apathisch en onverschillig. Deze houding verhardt beetje bij beetje het hart van de mens die zich laat leven; het dooft het geweten uit van mensen die verstrikt zitten in de zoete ketenen van vluchtig genot en consumptie.

En zijn wij zelf niet bezweken aan deze twee verleidingen waartegen Jezus ons waarschuwt? Wie van ons wordt niet door angst aangegrepen bij het zien van de gevolgen van de klimaatverandering, van de onvoorstelbare vormen die de menselijke wreedheid kan aannemen, van hoe pandemieën en ziekten mensen en samenlevingen slopen, van de ontluistering van het beeld van onze Kerk door misbruikschandalen? En wie van ons wil niet liefst oren en ogen sluiten voor al die rampspoed? Wie vlucht niet door zich op zichzelf terug te plooien, door niets meer te willen zien maar alleen maximaal te profiteren van wat het leven allemaal aan leuks te bieden heeft, zonder zich om anderen te bekommeren?

Maar tussen die twee bekoringen van angst en apathie in, die ons beide vervreemden van onszelf, spreekt het evangelie ons over een derde weg waarbij de mens echt zichzelf kan worden, waarbij hij recht en rechtop door het leven kan gaan. Dat is de weg die Jezus ons aanbiedt, de Weg die Hijzelf is. “Als zich dit alles begint te voltrekken, richt u dan op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing komt nabij!” (Lc 21,28) Angst en ontmoediging rechten de ruggen van mensen niet. Verlangen doet dat wel. Leven met een groot verlangen: dat heft onze hoofden omhoog!

Advent en Kerstmis thematiseert het menselijk verlangen. Verlangen is als een brand: het moet vurig zijn anders is het geen echt verlangen. Augustinus wordt afgebeeld met een brandend hart, omdat hij in zijn Belijdenissen negen boeken lang schreef over het verlangen naar God dat in zijn hart brandde. Reeds in de eerste alinea’s schrijft hij : “Gij hebt ons naar U toe geschapen, God, en onrustig is ons hart totdat het rust vindt in U”. Gebed is de taal van het verlangen. Bernardus zegt tegen zijn monniken: “Een vurig verlangen is als een luid geroep in Gods oren, maar een slordig gebed is als een verstikt geluid” (QH 16,1).

Dat is de uitdaging die Jezus ons voorhoudt: graven in ons diepste zijn; afdalen naar de ongrijpbare Aanwezige die ons reeds bewoont en tegelijk komende is; dat comfortabele wereldje van onze illusies durven vaarwel te zeggen. En daartoe vraagt Hij ons altijd te bidden, te bidden zonder ophouden, één en al gebed te worden! Want bidden is geen vlucht of capitulatie, maar integendeel het ontwaken tot die andere dimensie van het bestaan, tot die geheime diepte van alle dingen, waar wij beetje bij beetje leren, in het geraas van de stormen van deze wereld, de lichte bries te ontwaren van Gods gang.  

Br. Guerric ocso