Homilie Negenentwintigste jaar C 2022

 

 

Negenentwintigste door het jaar C Ex 17, 8-13 2 Tim. 3,14-4,2 Lc 18, 1-8

Zal de Mensenzoon bij zijn komst het geloof op aarde vinden? Deze open vraag betreft de eindtijd: de tijd van de openbaring van de Zoon in zijn glorie. Maar de gelijkenis van de weduwe en de rechter speelt in de periode daarvoor, in de tijd tussen de eerste en de definitieve komst van de Mensenzoon. En dat is ónze tijd: een tijd waarin schandelijke corruptie en grove onrechtvaardigheid aan de orde van de dag zijn; een tijd waarin de mensheid zich niets aantrekt van de verwachting van de Christus; een tijd waarin mensen leven als in de dagen van Lot: ze eten en drinken, kopen en verkopen, planten en bouwen (Luc 17,28). In zo’n tijd krijgen de gelovigen geen recht en geen erkenning. Ze kunnen alleen maar hopen op de terugkeer van hun verworpen Koning. Ze kunnen alleen blijven bidden en daarin niet versagen. Maar hoe spelen we dat voor elkaar “altijd bidden”? Hoe vaak zijn we met ons bidden niet tegen een blinde muur gelopen? Kijken we naar die weduwe: misschien heeft zij ons iets te leren.

De weduwe is een winnaar. Ze wint door haar gezeur. Door telkens opnieuw op dezelfde spijker te slaan, bereikt ze haar doel. Ze komt en keert weer, telkens opnieuw, en vraagt altijd hetzelfde in precies dezelfde bewoording. De weduwe is een leerling van die verworpen Christus aan wie elke plaats op aarde wordt miskend.


Ze staat tegenover iemand die bikkelhard is, een rechter die de verpersoonlijking is van de corruptie. Hij is zowat de antipode van God, die wel opkomt voor de weduwe en de wees, zoals psalm 68 het leert. De onrechtvaardige rechter zou beslist het oor lenen aan een hooggeplaatste of een machthebber, maar voor de weduwe houdt hij zich doof. Want die rechter heeft twee kwalijke eigenschappen: hij handelt in de praktijk als een atheïst en hij stoort zich aan geen mens. Volgens het toen geldende joodse recht zou hij die weduwe een voorkeursbehandeling moeten geven, maar dat doet hij niet. De misère van die weduwe laat hem koud. Een harde, onbuigzame man.

En toch zwicht de corrupte rechter voor de weduwe. Niet zozeer omdat zijn geweten hem kwelt maar omdat hij van dat gezeur af wil. Hij wil rust en de eindeloze bezoeken van die weduwe storen hem daarin. Die eindeloze bezoeken: dat is het wapen van onze weduwe. En wat dit betreft kunnen we van haar iets leren. Met haar eindeloze bezoeken leert zij ons hoe wij onophoudelijk kunnen bidden. Onophoudelijk bidden is bij God op bezoek komen, altijd weer, op het onbetamelijke en indiscrete af. De weduwe is arm in het bedenken van andere oplossingen voor haar probleem. Ze gaat niet elders haar recht zoeken. Ze blijft de deur van die rechter platlopen. Onophoudelijk bidden is de deur van Gods verblijf platlopen, op het astrante af. O God, kom mij toch te hulp, Heer, haast U mij te helpen (Ps. 40,14)!

Wel bestaat er een gelijkenis tussen de zeurende weduwe en de volhardende bidder, maar er is geen gelijkenis tussen God en de corrupte rechter. Als die corrupte rechter toch luistert naar de weduwe, zou God dan geen recht verschaffen aan zijn uitverkorenen die in hun benardheid dag en nacht tot Hem roepen? God is niet alleen rechtvaardig, Hij is ook barmhartig. De Heer is barmhartig en genadig, lankmoedig en goedertieren, vergevend en vol ontferming (Ex. 34,6-7). Barmhartigheid is geen franje van God maar zijn naam, zijn identiteit. God is een bewogen God, die tot in zijn ingewand gegrepen is door het lot van zijn schepselen. Heus, aan God ligt het niet, zijn genade schiet niet tekort. Maar hoe staat het met zijn uitverkorenen? Sint Bernardus schrijft: “We klagen

allen over gebrek aan genade, maar misschien  beklaagt  de  genade  zich met meer recht over het gebrek aan mensen” (Div. 17,1). Waar zijn wij? Waar is die mens die zijn vertrouwen stelt in God en in Hem alleen?

De gelijkenis van de weduwe en de rechter is door de heilige Lucas opgetekend in de vroege Kerk, toen de christenen verdrukt werden en zeer marginaal waren in de toenmalige samenleving. Verworpenheid en verdrukking vormden de context waarin de eerste christenen leerden voortdurend te bidden en te smeken. In het lijden leert men voortdurend te bidden. Sint-Bernardus leerde aan zijn monniken dat hun orde, de cisterciënzer orde, eigenlijk verdrukking inhoudt. Ieder die leeft vanuit het geloof, krijgt te maken met verdrukking. Onze orde, schreef de abt van Clairvaux, heet verwerping. Ordo nostra, abiectio est. Het gaat hier niet om repressie van buitenaf maar om een innerlijke realiteit. Wie leeft vanuit het geloof, leeft in het gemis. Hij mist de gevoelde aanwezigheid van God. Maar anderzijds kan hij zich ook niet zomaar overgeven aan de wereldse genoegens. De hemelse realiteiten verlangt hij wel maar smaakt hij nog niet, terwijl de wereldse  realiteiten stilaan hun smaak voor hem verliezen. Dat is de existentiële ervaring van de uitverkorenen die daardoor verdrukking en verworpenheid ervaren. Marcus schrijft dan ook dat de Heer de dagen van zijn terugkeer verkort heeft omwille van de uitverkorenen die Hij zich heeft uitgekozen (Mc. 13,20). Want voor de verdrukten duurt de tijd altijd lang.

Ook voor Mozes die met opgeheven armen op de top van de berg bidt, duurt de tijd erg lang. Hij werd moe. Zijn vermoeide armen dienden ondersteund te worden door Aäron en Chur. Mozes is evenals de weduwe een icoon van volhardend gebed. Maar Mozes is ook de grote voorbidder voor zijn volk. En tegelijk wordt zijn voortdurend bidden maar mogelijk door de ondersteuning van Aäron en Chur. In het gebed zijn ook wij geen individuen los van de gemeenschap. Iemand die denkt dat hij anderen niet nodig heeft, is nog geen christen, maar een Einzelgänger. Christenen vormen een geloofsgemeenschap, een Kerk. In die Kerk zijn wij voor elkaar een steun in het gebed. ‘Zien bidden, doet bidden’. En we bidden ook vóór elkaar om het uit te houden in ziekte, in pijn, in tegenslag, in verworpenheid en verdrukking. De onophoudelijk voorbede voor anderen is een gevestigde traditie in de Kerk. Het is een oeroud gebruik om mensen en situaties op te nemen in de beweging van ons hart en biddend aan God toe te vertrouwen. Bidden we voor elkaar, zusters en broeders, opdat de Heer ons bij zijn komst mag vinden in gebed, in geloof en in liefde.

br. Guerric ocso