Homilie Derde zondag van de Advent 2022

 Jes 35,1-6a.10    Jak 5,7-10    Mt 11,2-11

De relatie tussen Jezus en Johannes de Voorloper staat deze derde Adventszondag centraal. Beiden staan in een sterke traditie, een familietraditie, een traditie van anawim, de armen van het land. Ook Maria en Elisabeth, hun beider moeders, maken deel uit van deze traditie, zoals trouwens eveneens Jozef en Zacharias. Wij zijn vandaag de kracht van zulke tradities vergeten. Wij zijn geïsoleerd geraakt, afgesneden van onze wortels. Een traditie is een stroom die je draagt vanuit een gedeeld verleden en die je naar ongeziene perspectieven voert. Zich herinneren en dankbaar gedenken zijn essentiële voorwaarden om tot een traditie te behoren. Wie in de traditie staat is vrij. Hij mag zeggen en doen wat hij wil omdat hij gedragen wordt door een sterke stroom. Jezus en Johannes staan in de stroom van de traditie van de anawim, de armen die vurig verlangden naar de komst van een reddende God.


      Vandaag schijnt Jezus zijn wegbereider Johannes te moeten sterken in de overtuiging dat Hij wel degelijk de verwachte Messias is. Johannes zit in een gevangenis van Herodes en, wat heel normaal is in dergelijke situatie, hij begint te twijfelen aan zijn eigen boodschap. Een mens die in de macht is van een ander, vervreemdt van zichzelf. Hij stelt alles in vraag, ook zijn eigen identiteit en zijn diepste roeping. Mensen mogen nooit in de macht komen van anderen. Mensen moeten vrij zijn.
      Jezus stelt de boodschappers van Johannes gerust: “Ja, Hij is de Komende”. De tekenen daarvan zijn overduidelijk: blinden zien, kreupelen gaan, melaatsen worden gereinigd, doven horen en aan armen wordt de Blijde Boodschap verkondigd. Jesaja had in een profetisch visioen de komst van de Messias op die manier aangekondigd: “De ogen van de blinden worden ontsloten, de oren van de doven geopend. Dan danst de kreupele als een hert en juicht de tong van de stomme”. De komst van de Verlosser is geen abstract en spiritualistisch gedoe, maar een zeer concreet en lichamelijk gebeuren. Als wij Jezus aannemen als onze Redder moet dit duidelijk worden tot in onze lichamelijkheid. Onze ogen moeten stralen en onze oren moeten echt gaan luisteren. Jezus ontdekken betekent: meer levend worden, meer creatief en energiek.
      Johannes is als de maan die haar licht ontvangt van de zon. “Niet hij was het licht, maar hij moest getuigen van het licht” (Joh. 1,8). Het mysterie van een donkere planeet die haar licht van elders ontvangt, verwijst naar de niet verloste mens die uitziet naar het licht. Straks komt Christus tevoorschijn uit de schoot van de Maagd Maria ‘stralend als de zon, als een bruidegom die zijn bruidsvertrek uit komt getreden’ (Ps. 19,6). Het mysterie van de manische mens, mysterium lunae, helemaal verlicht door Christus de zon. De maan als wachter, als verre verwijzer: zo verkondigt Johannes Jezus. “Ik ben niet de Bruidegom, zegt hij, maar de vriend van de Bruidegom, die staat te luisteren of hij Hem hoort” (Joh. 3,29). Johannes is één en al oor: hij luistert of hij de goddelijke Bruidegom hoort. Johannes is de ontwaakte mens waarvan heel het leven voortaan in het teken staat van het eerste en voornaamste gebod: “Hoor, Israël”, obsculta, o fili, luister mijn zoon (Regel van Benedictus prol.1). Johannes verkondigt Jezus en Jezus prijst Johannes.

      Er zijn maar weinig mensen in de Bijbel die door God geprezen worden. Noach, Mozes, Job en David worden geprezen en ook Johannes de Doper. Over Noach zegt de Heer in Genesis: “Van dit geslacht ben jij de enige die in mijn ogen rechtschapen is” (Gen. 7,1). Ook Mozes krijgt van God een schitterend hommage: “Hij is mijn vertrouweling in heel mijn huis. Met hem spreek ik van mond tot mond, duidelijk en niet in raadsels.” (Num. 12,6-8).
Job wordt eveneens door de Heer geprezen: “Heb je ook gelet op Job, mijn dienaar? Op aarde is er geen tweede zoals hij, onberispelijk, rechtschapen, hij vreest God en houdt zich ver van het kwaad” (Job 1,8). Tenslotte is er David waarin God zijn vreugde vindt, die Hij “een man naar zijn hart” noemt (1 Sam. 13,14; Hand. 13,22). Hoe deze bijbelse figuren ook worden geprezen, niemand van hen is groter dan Johannes de Doper. Zo prijst Jezus Johannes. Jezus ziet heel duidelijk wat in Johannes aanwezig is, zoals ook Johannes heel goed ziet “Wie” Jezus vertegenwoordigt: “Deze is de zoon van God” (Joh. 1,34).
      Mensen kunnen een innerlijke grootheid hebben. Maar vaak blijft die onopgemerkt. Want mensen kijken veeleer naar de buitenkant dan naar het innerlijk. Naar menselijke maatstaven is Johannes geen imposante verschijning. Hij heeft geen plaats in de paleizen der koningen. Johannes is geen vleier die buigt voor de gunst van machthebbers of die zich populair wil maken bij het volk. Johannes dwingt respect af door zijn rechtschapenheid. Zelfs de corrupte Herodes erkent dat hij een rechtschapen en heilig man is (Mc. 6,20). Johannes legt getuigenis af van de waarheid (Joh. 5,33). Hij spreekt waarheid. Zijn uiterlijk is in overeenstemming met zijn innerlijk.
Maar zijn grootheid ligt toch nog op een ander vlak. Hij is een lamp die leidt naar een helderder licht, “het ware licht dat iedere mens verlicht” (Joh. 1,9). Johannes is het einde van de nacht. “Ontwaak, slaper, sta op uit de dood en Christus zal over u lichten” (Ef.5,14)!
      Wij moeten waarheid spreken en luisterend de waarheid zoeken, dat zegt ons vandaag Johannes. In die waarheid kunnen wij ontwaken, gaan wij de tekenen van de tijd zien en verstaan. Dan kunnen wij straks Kerstmis vieren, niet als een feest van gastronomie en geschenken, maar als het feest van de menselijke waardigheid. Of zoals Guerric van Igny het schrijft in een kerstpreek: “God heeft zichzelf ontledigd opdat wij vervuld zouden worden”.

br. Guerric Aerden ocso