Homilie Tweede zondag dhj B 2024

Tweede zondag dhj B 1Sam 3,3b.10-19  1Kor 6,13c-20  Joh 1,35-42
KOM EN ZIE WIE JEZUS IS.

Met de lezingen van deze zondag legt de liturgie een link tussen de kersttijd en de gewone tijd door het jaar. We vangen nog een glimp op van de Doper die tegenover twee van zijn leerlingen Jezus als het Lam van God aanwijst. We weten intussen dat het Lam (talia in het Hebreeuws is ‘lam’ maar ook ‘jongeman’ of ‘dienaar’) zowel verwijst naar het offerlam met Pasen als naar de Lijdende Dienaar bij Jesaja. Het mysterie van het Kruis is dus van meet af aan verrekend in de navolging van Jezus. En die twee leerlingen, waarvan één Andreas heet, volgen Jezus letterlijk, ‘ze lopen Hem achterna’. De eerste stap in de navolging is gezet, een fysieke stap. Je komt in beweging met je lichaam. Paulus legt in de tweede lezing de nadruk op dat lichaam als tempel van de Heilige Geest. Ons lichaam is niet zomaar een ding dat we kunnen ombouwen en waarmee we zomaar doen wat we willen. Het lichaam behoort de Heer toe zoals de Heer het lichaam toebehoort. Wij moeten goede mentors zijn van ons lichaam, want het heeft een spirituele bestemming. Op het spirituele pad loopt het lichaam voorop, zoals bij die twee leerlingen. Ze vinden Jezus fascinerend en gaan Hem achterna. De eerste stap in de navolging van Christus gebeurt met ons lichaam. “Zolang we het levenslicht hebben”, zegt Sint-Benedictus, “moeten we snel op weg gaan opdat de duisternis van de dood ons niet overvalt” (RB Prol 13).


     Die twee jongemannen die Jezus achternagaan zijn zich echter nog niet bewust van wat hen precies drijft. Jezus keert zich dan ook om en vraagt expliciet naar wat zij zoeken. Hij vraagt met andere woorden naar hun verlangen. Dat is de tweede stap op de weg van de navolging: de verheldering van de motivatie. De vraag ‘wat zoek je’ is een kapitale vraag op de geestelijke weg. In de procedure voor de opname van broeders stelt Benedictus dat de oudere monnik die toezicht houdt op de nieuweling nauwkeurig moet onderzoeken of hij werkelijk God zoekt (RB 58,7). De jonge Bernardus vroeg het zich tijdens zijn vormingstijd voortdurend af: “Bernardus, wat ben je hier komen zoeken?” Is dit ook niet de vraag die de jonge Samuël gesteld werd toen hij dienstdeed in de tempel van de Heer? “De Heer riep Samuël” staat er tot driekeer toe. Het antwoord op de vraag “wat zoek je” is een levenslange vraag waarop je niet eens en voor al een antwoord hebt. Het antwoord dat de priester Eli de kleine Samuël in de mond legt is de juiste reactie: “Spreek Heer, uw dienaar luistert”. Het gaat meer om een houding dan om een antwoord. Het gaat om luisterbereidheid maar ook om nederigheid en ontzag. De aanspreektitel ‘heer’ drukt ontzag uit tegenover iemand die boven jou staat, die in het geval van God jou totaal overstijgt. Luisteren is een levenslange leerschool. Luisteren omvat ook antwoorden met je daden. Luisteren is zich totaal en onvoorwaardelijk openstellen. Luisteren is je eigen ikje een stap opzij doen zetten. “Spreek Heer, uw dienaar luistert”.
     De twee Johannesleerlingen geven Jezus een ietwat ander antwoord: “Rabbi of meester, waar verblijft Ge?” En Jezus antwoordt hen: “Kom en

zie”. De vraag van Jezus: “wat zoek je” wordt door de leerlingen met een wedervraag beantwoord: “waar verblijft Ge?” Van ‘wat’ naar ‘waar’. Waar is de plaats waar Jezus woont? Waar vinden we Gods aanwezigheid? Als lichamelijke wezens hebben wij nood aan een plek om te wonen. Een plaats om te wonen is ook voor de ziel van het allergrootste belang. Die plaats is tenslotte Jezus zelf en ligt niet buiten maar in onszelf. Wie Jezus in zichzelf vindt, kan gaan waar hij wil. Maar meestal moet je eerst ergens een tijd of levenslang wonen om Jezus op die plaats en in jezelf te vinden. Veel rondlopen is niet goed voor de ziel. Jezus nodigt ons uit tot stabiliteit. Hij zegt bovendien: “Kom en zie”. Hij nodigt ons uit onze ogen en zintuigen te gebruiken om Hem te vinden. Wij zijn niet abstract en God zoeken is niet iets abstract. Ook hier zijn we weer met heel ons lichaam bij betrokken. De zintuigen moeten eerst gezuiverd worden om God te zien, zeggen de mystici. We moeten leren zien met ons hart en de oren van onze geest moeten zich spitsen om Hem te kunnen verstaan.
     De leerlingen bleven die dag bij Jezus. Het was ongeveer vier uur in de namiddag. Hoelang zouden ze bij Jezus gebleven zijn die dag? Vier, zes of acht uur? Ook wij mogen de tijd nemen om bij Jezus te verblijven. We moeten onze bezoekjes aan Hem niet al te kort maken. Het is goed bij Hem te zijn. Op de berg van de Transfiguratie wilde Petrus drie tenten bouwen, omdat hij zag en inzag hoe goed het daar wel was. Wonen, blijven of verblijven zijn spirituele begrippen die de kwaliteit van aanwezig zijn uitdrukken. Als je ergens bent maar je geest dwaalt rond, ben je niet echt aanwezig. Bij de Heer blijven is aandacht geven. Aandacht is een kwaliteit van de geest en kan levenslang groeien. Wie bij zichzelf aanwezig is, woont bij de Heer en is één met hem. De verstrooide mens, de mens die in het uiterlijke woont, is uithuizig en hij vervreemdt van zichzelf. Hij kent zichzelf niet. De zonde die ten grondslag ligt aan alle andere zonden is het geestelijk buitenshuis zijn. Met zijn eis ‘redire ad cor’ of ‘terugkeer naar het hart’ legt Sint-Bernardus de vinger op de wonde. Buitenshuis is de strijd niet te winnen, binnenshuis kan er vrede gaan heersen als je met de genade van de Heer je hart zuivert. Slechts dan is er rust. Alleen daar ontvang je je nieuwe naam: Petrus, steenrots.

Br. Guerric    abdij van Prébenoît