Homilie Vijfde zondag van de Vasten 2024

Vijfde zondag van de Vasten B  Jer 31,31-34 Hebr. 5,7-9   Jn12,20-33
Door één verrassende zin vat de schrijver van de Hebreeënbrief de passage samen uit het Johannesevangelie van deze zondag: “Hoewel Hij Gods Zoon was, heeft Hij in de school van het lijden gehoorzaamheid geleerd” (He 5,8). Deze uitspraak bevat in zich heel het mysterie van de Menswording, het centrale en aanstootgevende mysterie van het christendom: een God die zich vrijwillig onderwerpt aan lijden en dood.
De passage uit het twaalfde hoofdstuk van het Johannesevangelie die we vandaag horen voorlezen, komt onmiddellijk na de intocht van Jezus in Jeruzalem, waar Hij, gezeten op een ezeltje als een koning wordt  ingehaald  en  bejubeld.  Het  is  het  einde  van  Jezus’  openbaar leven en het begin van zijn passie. In deze tweede helft van het twaalfde hoofdstuk wordt Jezus’ strijd met het aanstaande lijden weergegeven, hetgeen bij de synoptici plaatsvindt in de hof van Olijven te Gethsemani. De passage begint met enkele Grieken die Jezus willen spreken. De Grieken, dat zijn wij. Johannes schrijft zijn evangelie voor de Grieken, de niet-Joden, maar die wel sympathiseren met de Joodse religie en die straks de christelijke Kerk gaan vormen. De Grieken vragen Jezus te spreken via twee leerlingen, Filippus en Andreas, twee leerlingen met Griekse namen die na Pasen het evangelie zullen verkondigen in de Griekssprekende wereld. Alles wijst erop dat de Kerk van de heidenen, van de goim of de volkeren hier aantreedt. Tot nu toe heeft Jezus zich bijna uitsluitend gericht tot het huis van Israël. Nu trekt Hij zijn boodschap universeel open voor alle volken.


De aanwezigheid van de Grieken toont dat zijn uur nu is aangebroken, het uur van Jezus’ dood dat tegelijk het uur is van zijn verheerlijking. Heel deze passage is doortrokken van paradoxale uitspraken. De dood van de graankorrel is zijn vruchtbaarheid. Een leven waaraan je je vastklampt, verlies je, maar een leven dat je prijsgeeft voor anderen, bewaar je voor de eeuwigheid. Via deze wonderlijke omkeringen probeert Jezus zijn leerlingen uit te leggen wat er staat te gebeuren en wat er de diepere betekenis van is.
Maar de doortocht van Jezus door het dal van lijden en dood, is ook voor hem geen simpele formaliteit. Zijn ziel is heftig  bewogen, ontroerd en verward. Jezus is geen mythologische held uit de antieke of moderne geschiedenis, Hij is geen stoïcijnse superster die onbewogen blijft onder het lijden. Nee, Jezus gaat de bittere kelk tot op de bodem leegdrinken door zich helemaal met heel zijn menselijkheid in het lijden onder te dompelen, met alle angst, twijfel,

aanvechting en gevoel van absurditeit die daarbij horen. Het evangelie geeft aan het lijden geen enkele mooie verklaring, geen enkele rechtvaardiging. Het is geen straf voor begane fouten of zonden. Jezus legt niets uit, maar toont alleen het grote lijden van de hele mensheid in al zijn rauwheid. “Hij heeft gehoorzaamheid geleerd in de school van het lijden.”
En dat is Zijn uur, het grote moment van zijn leven, het uur van zijn verheffing en het uur van zijn verheerlijking. In dit uur krijgen alle tekenen en alle dialogen met zijn leerlingen hun ware betekenis. Alle paradoxen komen hier tot leven: de eerste moet de laatste worden, wie wil heersen moet dienaar zijn. Niets van het menselijk lijden wordt geminimaliseerd of ontkent. Lijden is lijden en valt  niet  goed  te praten. Jezus leert alleen dat het lijden en de dood een doorgang zijn, een passage, een Pascha naar het leven en naar het licht. Geen mens kan deze overtocht uit zichzelf maken, niemand kan zich in  deze stroom storten om op eigen houtje de andere oever  te  bereiken. Daarom is Hij ons voorgegaan. Hij is de eerste, Hij gaat ons voor en wij kunnen alleen maar volgelingen zijn. Hij is het Hoofd, wij zijn lichaam. Daarom is Hij, de Zoon van God, vooropgegaan om allen tot zich te trekken.
“Ieder lijdend mens kan alleen maar troost vinden in het  gebed”, schrijft de Deense filosoof Kierkegaard. “Wij, gewone mensen, bidden tot God om het lijden te beëindigen en ons betere tijden te schenken, en zo vinden wij troost in het gebed. Maar de Getuige  voor  de waarheid bidt tot God om kracht in zijn lijden, dit wil zeggen, hij bidt zich dieper en dieper vast in het lijden. Ja, hoe innerlijker hij God nadert, des te vaster fundeert zich het lijden in hem. Heb jij nu de moed zo te bidden?”

Br. Guerric ocso