Homilie Tweeëntwintigste zondag B 2024

 

 

 

 

 

 

Tweeëntwintigste zondag B    Deut. 4,1…8    Jak 1,17…27    Mc. 7,1…23
Er bestaat een religie van de uiterlijkheid en er bestaat een religie van de innerlijkheid. We zouden die twee ook met de woorden ‘vorm’ en
‘inhoud’ kunnen aanduiden. Uiterlijke rituelen behoren tot de vorm. Ze kunnen helpen om tot een meer inhoudelijke Godsverering te komen, maar ze kunnen ook in de weg staan en belastend zijn. Dan moet men ze heroverwegen, ze eventueel vervangen door andere vormen of ze gewoon overboord zetten, zonder echter de inhoud prijs te geven. Uiterlijke vormen en rituelen hebben de kwalijke neiging zich te vermenigvuldigen, overdadig te worden en het zicht op de inhoud te verduisteren. Maar pure inhoud zonder vorm is een beetje zoals water zonder kruik: het loopt weg en gaat verloren. We hebben wel degelijk vormen en rituelen nodig om onze innerlijke beleving uit te drukken.
Het moet voor het beginnend christendom niet makkelijk geweest zijn, een eigen expressie te vinden in de Joods-Griekse cultuur van de eerste decennia. Het farizese jodendom legde veel nadruk op allerlei uiterlijke voorschriften en attitudes om aldus de joodse identiteit veilig te stellen in de multiculturele samenleving onder Romeins gezag. De Griekse cultuur beschikte ook over veel magische rituelen.


Over het algemeen neemt Jezus een liberale houding aan tegenover uiterlijke voorschriften, zonder evenwel te raken aan de fundamenten van de joodse godsdienst. Nergens in het Evangelie kun je Jezus betrappen op een radicale afwijzing van de Thora of van de sabbat.
Nergens overtreedt Hij een fundamenteel gebod of verbod. Wel herschikt Hij de prioriteiten in de waardenbeleving en de interpretatie van wetteksten. Vaak scherpt Jezus de eisen van de Torah zelfs aan, door te wijzen naar de diepere zin van een voorschrift. Hij legt vooral de nadruk de liefde, die tot God en deze tot de naaste, als de kern van alle voorschriften.
Over het algemeen kun je stellen dat bij Jezus de inhoud het haalt op de vorm. Ook in het evangelie van vandaag kiest Hij de innerlijke beleving boven allerlei uiterlijke uitdrukkingsvormen. “Niet wat van buitenaf in de mens komt bezoedelt hem, maar wat vanuit de mens zelf komt, dat bezoedelt en ontheiligt hem.” Niet allerlei voedselvoorschriften kunnen de mens heiligen of ontheiligen, maar de roerselen van het hart. Naast edele en hooggestemde thema, kunnen er uit het mensenhart heel wat gemeenheid en kwaadaardigheid tevoorschijn komen. Sinds de zondenval is de mens innerlijk gedesoriënteerd geraakt. In plaats van op God gericht te zijn in een volkomen vriendschap, is hij op zichzelf gericht. De mens is in de ban geraakt van het zoeken van eigen pleziertje en het vermijden van moeite en inspanning. De gevallen Adam is de gevangene van het

genot en van het lijden, en in functie daarvan worden zijn keuzes bepaald. Volgens de kerkvader Maximus de Belijder is de moeder van alle passies de Philautia, dat wil zeggen, de narcistische gehechtheid aan het eigen lichaam als bron van alle genot. In onze westerse cultuur is het lichaam herleid tot genotsobject, een pornografisch marktproduct zonder enige persoonlijke of spirituele dimensie. Het lichaam is gedegradeerd tot een voorwerp om lust op te wekken en mensen tot slaaf te maken door hun primitiefste passies te exploiteren.
Bekering is dan ook noodzakelijk, eenmaal grondig en daarna iedere dag opnieuw. Bekering is in de eerste plaats de terugkeer naar het hart. Door in te keren in zichzelf kan de mens, met de hulp van de genade, zijn innerlijke motieven, gedachten en drijfveren op het spoor komen, ze onderzoeken en ze in het licht brengen van Gods gelaat.
Naarmate hij zichzelf beter kent, zal hij minder geneigd zijn de oorzaken van kwaad en onheil bij anderen te zoeken. “Wie zichzelf kent oordeelt niemand”, zeiden de vaders en moeders van de woestijn. Zo iemand vindt in zichzelf stof genoeg om over te wenen.
Het woord van God is een efficiënt hulpmiddel om tot waarheid omtrent zichzelf en tot bekering te komen. Als men tenminste niet blijft steken bij de letter maar doorstoot naar de geest van het Schriftwoord. Wie het woord van de Heer leest en overweegt is als de tortel die in de waterspiegel kijkt en zowel zichzelf als de havik opmerkt die ergens hoog in de lucht hangt. Het woord van God moet (ook) in praktijk gebracht worden, zoals de Jacobusbrief ons in de tweede lezing voorhoudt. Het woord van God beluisteren, het ontvangen en het in praktijk brengen zal ons de juiste middenweg tonen tussen de uiterlijke en innerlijke dimensies van de christelijke godsdienst.
Br. Guerric