Homilie voor de 6de zondag in de Paastijd

 Joh. 14,23-29

Een groot deel van het Evangelie van Johannes, beste mensen, wel vijf hoofdstukken lang, is gewijd aan die laatste avond van Jezus vóór zijn sterven. Jezus viert met zijn leerlingen het Sedermaal, ter gedachtenis aan de uittocht uit Egypte, maar tegelijk vooruitlopend op zijn eigen uittocht uit deze wereld. Een maaltijd met een zwaar beladen sfeer, zwanger van betekenissen, vol verdriet om het nakende afscheid en het komende lijden, met vele onbeantwoorde vragen en niet ingeloste verwachtingen.
    De perikoop die we zojuist te horen kregen, komt uit de afscheidsrede die Jezus die bewuste avond hield. Na de voetwassing is de Meester in dialoog gegaan met ‘de zijnen’ die Hij ten einde toe liefheeft. De een na de ander stelt Hem een vraag, en Judas, niet Iskariot, heeft zojuist de vraag gesteld: ‘Waarom Jezus, openbaart Gij U wel aan ons en niet aan de wereld’? Misschien kreeg die apostel het een beetje benauwd om zo’n uitverkiezing, en had hij liever wat willen opgaan in de anonimiteit van de massa. Maar eigenlijk is de vraag van Judas, een vraag van de latere Kerk, en ook een vraag van ons nu: ‘waarom zitten wij, een handvol christenen, hier bij elkaar, en waarom zijn er buiten dit gebouw zoveel die niet in Jezus, niet in God geloven?’ Waarom is het Jezusverhaal geen massa-spektakel met megafoons aan alle hoeken van de hemel, om de mensen op te roepen tot geloof in God? Het antwoord dat Jezus hierop geeft in het stukje evangelie van vandaag, komt, kort gezegd, hierop neer:
 
‘De openbaring van Mij en mijn Vader is niet bestemd voor een anonieme massa. Ik openbaar mij alleen binnen een zeer persoonlijke en intieme liefdesrelatie. In de leerling die mij liefheeft en dus in de woorden van Mij en mijn Vader ademt en leeft, in die mens komen wij onze intrek nemen. En niet alleen Wij, Vader en Zoon, komen wonen in die mens, maar ook de Heilige Geest, die eigenlijk de relatie is tussen de Vader en de Zoon, wordt naar die mens gezonden als helper en trooster’.  

Met andere woorden: de zelfopenbaring van God aan de concrete mens, is een kwestie van relatie, van het in een relatie treden, van een binnengetrokken worden van de menselijke persoon in de onderlinge relaties van Vader, Zoon en Geest. En dit binnentrekken van de mens in de realiteit van God, wordt uitgedrukt in termen van ‘inwonen’: het inwonen van de Geest die Jezus zendt, het inwonen van Vader en Zoon in de mens die bij Jezus wil horen en die dat laat zien door lief te hebben en door Jezus’ woorden te bewaren. ‘Inwonen’ legt een mystieke relatie die uniek is, die we alleen in het evangelie van Johannes tegenkomen. Inwonen wil zoveel zeggen als: zo dicht wil God bij ons komen!

De wereld, waar Judas het over had, blijft en blijkt immuun voor deze goddelijke inwoning. Hoewel het Woord in deze wereld vlees is geworden, blijkt die wereld als zodanig niet ontvankelijk te zijn voor het licht, voor de waarheid van Gods woord. Alleen een welwillend menselijk hart kan dit woord ontvangen, beamen en resoneren.

En daarvoor dient precies dat ultieme geschenk dat Jezus aan zijn leerlingen, aan ons, wil geven: zijn Heilige Geest. Het is de Geest van Jezus en tegelijk die van de Vader, en Jezus geeft Hem nu als troost aan zijn bedroefde leerlingen.

Bij een afscheid willen vrienden elkaar soms een cadeau geven waarin zijzelf bij die ander aanwezig blijven. Een foto is daarvoor zeer geschikt. In de Japanse film ‘Departures’ geven een vader en zijn kleine jongen elkaar een kei die ze zorgvuldig op het kiezelstrand hebben uitgezocht. De kei spreekt een taal, naarmate hij groot of klein, licht of zwaar, glad of ruw is. In de film verdwijnt de vader al vlug uit het leven van de jongen door echtscheiding. De jongen houdt alleen die kei over, én een sterke rancune tegen zijn vader die het gezin zonder boe of bah in de steek heeft gelaten. Op het einde van de prent ontmoeten de intussen volwassen zoon en zijn vader elkaar opnieuw. Maar de vader is dood en zijn lijk mag de zoon nu afleggen en opmaken voor de begrafenis. In de gesloten vuist van het dode lichaam, treft de zoon het steentje aan dat hij hem ooit, zoveel jaren geleden, gegeven had. Al die jaren had die vermiste vader dus aan hem gedacht, terwijl de zoon zijn vader al die jaren beschuldigd had van hem in de steek te hebben gelaten.   

Het afscheidscadeau dat Jezus aan zijn leerlingen geeft is van een bijzonder gehalte, het is de Heilige Geest. Dat ultieme geschenk heeft een merkwaardige hoedanigheid, namelijk om de herinnering wakker te maken, en te houden, aan Jezus, de herinnering aan zijn Vader en aan hun gezamenlijke woorden. ‘De Heilige Geest’, zei onze paus Franciscus, ‘dat is God die de gedachtenis doet ontwaken’. Daarom is dat afscheidscadeau zo efficiënt: het doet waarvoor het bestemd is: wakker maken, herinneren, dankbaar doen gedenken.
De Heilige Geest, zegt Jezus aan zijn leerlingen, zal jullie alles leren en alles in herinnering brengen wat Ik jullie gezegd heb’. En wanneer wij zo dadelijk het offer van Jezus dood en verrijzenis gaan vieren, doen wij dit tot zijn gedachtenis. Dit wil zeggen, door de Heilige Geest en in zijn kracht. God gedenken, broeders en zusters, dát is de Heilige Geest die heel concreet in u aan het werk is. Geven we Hem alle ruimte en tijd! Dat we onophoudelijk de Naam van Jezus op onze lippen en in ons hart mogen bewaren: zo weten we dat de Heilige Geest krachtig in ons werkt. En laat de vredegroet van Jezus, zijn Hebreeuwse Sjaloom, die de mooiste vrucht is van die Heilige Geest, ons leven doordesemen, om het heel te maken. Opnieuw een geschenk, het ultieme paasgeschenk van Jezus: ‘Vrede laat Ik u na, mijn vrede geef ik U’.
Amen.

Broeder Guerric Aerden ocso            Cisterciënzerabdij Westmalle 2016