Geen Zoetsappig Christendom !

 Homilie voor de 3de zondag van de Veertigdagentijd B - 8 maart 2015 (broeder Guerric)

‘Aanstootgevend’ noemt de heilige Paulus in de eerste Korinthiërsbrief het Kruis van Christus. Maar aanstoot en schandaal zijn ook volop aanwezig in het evangelie van de tempelreiniging . Jezus, de relschopper: wat staan we hier ver af van dat kalmerend, ietwat zoeterig beeld van een altijd gemakkelijke, goedhartige Jezus waarmee onze tijd Hem zo vaak afschildert. De lezingen van vandaag breken met de voorstelling van een zoetsappig christendom. Ze dwingen ons verder te kijken. Ze dagen ons uit om de bodem van ons geloof dieper uit te graven. Nee, onze God is geen flauwe, seniele god die men iedere pet kan opzetten of die men aan elke smaak kan aanpassen. Ondanks de groeiende vijandigheid van de leiders van het volk en de sluwe intriges van de farizeeën om Hem in het nauw te drijven, aarzelt Jezus niet op te treden, tot actie over te gaan, en de commerciële uitwassen van de tempelcultus aan te klagen. Deze rebelse ingreep welt in Hem op vanuit zijn gevoel van verontwaardiging – een heilige woede, zoals we die kennen van Mozes tegenover het gouden kalf waarrond de Israëlieten dansten. Dat gouden kalf is van alle tijden: godsdienst die verloedert tot commerce. Het is Jezus daarbij zeker ook te doen om het opeisen van zijn goddelijk zoonschap – Hij spreekt over de tempel als het huis van ‘zijn Vader’. Maar wat zijn ziedende optreden vooral uitdrukt, is zijn verbolgenheid tegen al wat de waardigheid van de mens aantast. Jezus reageert verontwaardigt op al wat de mens tot commercieel object reduceert. Hij weigert in de logica te treden waarin alles kan gekocht en verkocht worden, tot en met Gods barmhartigheid. Wanneer Jezus uitroept ‘maakt van het huis van mijn Vader geen markthal’, protesteert Hij niet alleen tegen de ontwaarding van de cultus die aan God gebracht wordt – wat op zich al ernstig is – maar openbaart Hij ons ook hoe onze manier van bidden en vieren, de afspiegeling moet zijn van het besef van onze eigen waardigheid. De heilige Liturgie is immers niet alleen een cultus die wij aan God brengen, zij is ook de plaats waar God de mens met zijn eigen mysterie confronteert, met zijn wonderlijke roeping ‘mens’ te zijn, mens te wórden. Wanneer wij waarlijk dat grandioze gedicht van de Liturgie het hele jaar rond vieren, dan ontsluiert God ons daarin vooral het mysterie van het mens zijn, geschapen naar zijn beeld en gelijkenis. En de kern van die oneindige waardigheid van de mens – van elke mens – is precies deze goddelijke roeping van ieder van ons, die Jezus ons doorheen zijn Evangelie is komen aanzeggen. Neen, wij zijn geen uitwisselbare radertjes van de grote machinerie van de evolutie, noch de anonieme pionnen op een of ander schaakboord, economisch, maatschappelijk of financieel. De mens uniek en onvervangbaar. Hij is dat ‘ik’ dat altijd weer door een goddelijk ‘Jij’ wordt aangesproken en tot relatie en tot vrijheid uitgedaagd. En het is juist de rol van de liturgie, om ons weg te halen uit die te enge schema’s die ons zo vertrouwd zijn. Schema’s waarin we geklasseerd worden als consumenten of producenten, welvarenden of behoeftigen, goeden of slechten, winnaars of verliezers, en ons te helpen ontdekken hoe kostbaar we zijn in Gods ogen. De liturgie helpt ons te groeien, boven onze menselijke maat uit, naar de mateloze maat van God, de maat van de liefde, en ons ziende te maken voor het onzichtbare. De rol van de Liturgie is zo essentieel en onvervangbaar, nu de wereld als één grote ‘markt’ wordt opgevat. Veel mensen zijn de liturgie in hun leven kwijtgespeeld. De zondagsmis hebben velen ingeruild voor recreatieve consumptie. Ze vieren nu zichzelf; ze vieren wat ze zijn, wat ze doen en wat ze weten. Maar de heilige liturgie tilt ons juist boven onszelf uit, en toont ons wat we geroepen zijn te worden. Ze opent ons voor het meest geheimzinnige en diepzinnige van onze eigen menselijkheid. ‘Ge zult geen goden hebben voor Mijn aangezicht uit. Ge zult de Naam van uw God niet lichtvaardig gebruiken. Denk aan de sabbat: die moet heilig voor u zijn. Zes dagen kunt ge werken maar op de zevende dag heeft God gerust en hem zo tot een heilige dag gemaakt. Eer uw vader en uw moeder. Ge zult niet doden, ge zult geen echtbreuk plegen; ge zult niet stelen, niet liegen en het goed van uw naaste niet begeren’. Al deze woorden, die een universele maatstaf van goed handelen zijn, klinken in de aula van de liturgie als een opmaat naar humaniteit. Als wij leven in de ruimte van de liturgie waarin deze woorden resoneren, dan wordt ons beetje bij beetje dat verborgen, goddelijk gelaat van onszelf onthuld, het gelaat van Christus in ieder van ons, waar de hemelse Vader heeft willen wonen vanaf de oorsprong. br. Guerric Aerden ocso