Een vindplaats van Genade, van vrijheid en uitzuivering

 Homilie voor de 4de zondag in de Veertigdagentijd B - 15 maart 2015 (broeder Guerric)

 

‘Het leven als mislukking’. Zusters en broeders, ieder van ons zou zijn leven vanuit die hoek kunnen evalueren. We hebben er weinig fantasie voor nodig. Een paar anonieme voorbeelden. ‘Ik voel me heel mijn leven al overvraagd door een wereld die economisch, professioneel en sociaal-cultureel veel te complex is. Ik hink maar een beetje na en bereik nooit mijn doel’. Een ander: ‘Mijn diepste aspiraties heb ik niet waargemaakt. Wat ik in mijn leven had moeten doen, ben ik misgelopen. Ik ben onder de maat van mijn capaciteiten gebleven’. Of nog: ‘Ik ben in een verslaving gevallen en zit nu in een vicieuze cirkel. Door mijn verslaving lijd ik aan faalangst en vlucht voor deze angst telkens opnieuw in de verdoving’. En een laatste: ‘Als ouder heb ik gefaald. Mijn achttienjarige zoon is de weg van de criminaliteit opgegaan en mijn vrouw houdt zich staande met kalmerende middelen’. Deze reeks getuigen van een mislukt leven kan eindeloos verder gezet worden. Ieder die zijn schaamtegevoel laat varen en zijn façades laat vallen, kan zijn leven beschrijven vanuit de optiek van zijn fundamenteel falen. Er zijn trouwens heel wat bijbelse beelden die op een sobere manier hetzelfde zeggen: de slechte vissen die bij het sorteren weggesmeten worden, de onvruchtbare vijgenboom die omgehakt wordt; en bij de definitieve catastrofe, de twee in een bed, twee aan de molen, twee op het veld, waarvan telkens de een wordt opgenomen en de ander achtergelaten. Mislukken is een mogelijkheid waar het evangelie serieus rekening mee houdt, en de hel is het bijbelse beeld van de finale mislukking.

 

Het verhaal van de geschiedenis van het Godsvolk uit het tweede boek Kronieken, is eveneens dat van een grandioze mislukking. Het uitverkoren volk, de oogappel van de Heer, heeft van heel dat mooie verbond geen spaander heel gelaten. Ze hebben er werkelijk niets van gebakken, maar zich wel schuldig gemaakt aan zowat alles waar God een gruwel aan had. Het is dan ook uitgelopen op één groot echec, de Babylonische ballingschap: op het randje af een totale vernietiging. Maar de reactie van de Heer God verrast ons: ‘medelijden’. Van de mislukking maakt God zelfs een vindplaats van genade, van vrijheid en uitzuivering. Onder koning Cyrus van Perzië wordt de tempel herbouwd en mag de rest van het volk terugkeren naar Jeruzalem. Het ‘felix culpa – de gelukkige schuld’ uit de paasnacht, klinkt hier al door. De profeten van Israël hebben gaandeweg geleerd om achter de verschrikkelijke wendingen van de geschiedenis de jaloerse liefde te onderkennen van een God van eindeloos geduld en tederheid.

 

Maar God is nog een stap verder gegaan. In de menswording van Jezus Christus heeft Hij zichzelf met onze menselijke zwakheid geïdentificeerd. Door zijn menswording is Hij om zo te zeggen met ons falen en mislukken gehuwd, om er zo de macht van God binnen te brengen. ‘Zozeer heeft God de wereld liefgehad dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat al wie in Hem gelooft niet verloren zal gaan maar eeuwig leven zal hebben’. Christus is onze zwakheid binnengetrokken om ze van binnenuit om te vormen tot kracht. Het kruis, teken van zijn uiterste nood en zwakheid, wordt paradoxaal genoeg de plaats van zijn glorie. De drievoudige lijdensvoorspelling van de synoptische evangeliën, is bij Johannes vervangen door een drievoudige melding van Jezus’ ‘verheffing’. ‘Wanneer gij de Mensenzoon omhoog zult hebben geheven’ (Joh. 8,28); ‘Wanneer Ik van de aarde zal zijn omhoog geheven’ (Joh. 12,32). Of zoals in de perikoop van vandaag: ‘De Mensenzoon moet omhoog worden geheven zoals Mozes eens de slang ophief in de woestijn’ (Joh. 3,14). De vierde evangelist alludeert met die verheffing niet op Jezus’ hemelvaart, maar op zijn naderende kruisdood. Deze finale mislukking, een Romeinse straf voor de ergste misdadigers, wordt door Johannes voorgesteld als hét grote openbaringsmoment van Jezus, als het in werking treden van Gods Koninkrijk. Wanneer Hij op het kruis verheven is, trekt Hij alle mensen tot zich om hen te redden en heil te schenken. Zo wordt Hij Koning van allen die in Hem geloven, en het kruis is zijn koningstroon. Byzantijnse crucifixen beelden Christus aan zijn kruis dan ook altijd af in koninklijke waardigheid.

 

Het evangelie verwijst ook naar de bronzen slang die Mozes in Numeri 21 aan een paal moest bevestigen. De ontrouwe Israëlieten die door giftige slangen waren gebeten, genazen wanneer ze ernaar opkeken. Opkijken was de voorwaarde tot genezing. Johannes beschrijft dit als een type of model. De esculaap of kronkelende slang is een symbool uit de Oudheid. Omdat een slang van huid kan wisselen, staat zij symbool voor wedergeboorte en genezing. Zoals de koperen slang aan de paal bevestigd werd tot teken van heil voor Israël, zo wordt de Mensenzoon aan het kruis verheven tot teken van verlossing en leven voor de gelovigen. ‘Opzien naar’ staat dan voor ‘geloven’. Dát is de voorwaarde om van onze zwakheid, van ons ‘mislukt leven’ een ‘gelukkig leven’ te maken, een verlost, bevrijd en gezuiverd leven. Het teken van de goddelijke mislukking is het medicament voor mislukte mensen. We mogen zingen felix culpa, gelukkige mislukking!

 

Het enige dat ons nu nog kan overkomen is, dat we de duisternis meer beminnen dan het licht. Dat we ons afkeren van het licht dat in de wereld gekomen is, en een leven gaan leiden dat gebaseerd is op leugen. Er zijn vele manieren om in de leugen te leven. Blind blijven voor je eigen schaduw bijvoorbeeld, of je negatieve kanten wél zien maar je erdoor laten verpletteren. Jezelf eindeloos verwijten maken door schuldgevoel en schaamte. Of arrogant het verkeerde goedpraten, jezelf rechtvaardigen en van je falen zelfs je uithangbord maken. Dat alles is niet in de waarheid leven. Wel in de waarheid leven is doen wat Sint-Benedictus in zijn Regel schrijft: ‘Als je iets goeds ziet bij jezelf, dit aan God, niet aan jezelf toeschrijven. Maar bij iets kwaads steeds beseffen dat jij de dader bent en het jezelf aanrekenen’ (RB 4, 42-43). Of zoals Paulus het zegt in de tweede lezing: ‘In het besef dat we dood zijn door onze zonden, alleen op Gods genade rekenen en in ons leven de goede daden realiseren die God voor ons al bereid heeft’.

Br. Guerric Aerden                  Cisterciënzerbdij O.L.Vrouw van het H.Hart Westma