Homilie 9de zondag na Pinksteren

1 Kon. 8, 41-43; Gal. 1,1-2.6-10; Lc 7, 1-10

Elke zondag horen wij een stukje evangelie en steevast is Jezus daarin de hoofdpersoon. We horen dan telkens een woord van Jezus, of lezen over een bevrijdend gebaar van Hem. Maar vandaag is het anders: niet Jezus staat centraal maar een centurio, een officier uit het Romeins bezettingsleger. En het bevrijdend gebaar en het beklijvend woord komen niet van Jezus, maar van die honderdman. Toch is de naam van die man niet eens is overgeleverd en in de kunst is hij niet of nauwelijks afgebeeld, maar zijn woord is wel in de liturgie terecht gekomen: ‘Heer, ik ben niet waard dat Gij onder mijn dak komt, maar spreek slechts een woord en mijn knecht zal gezond worden’.

En Jezus zelf doet of zegt in dit verhaal zo goed als niets; hij ontmoet de honderdman zelfs niet eens. Jezus krijgt van de regisseur Lucas vandaag alleen een bijrolletje toebedeeld. Kijken we dus eerst eens wat aandachtiger naar ons hoofdpersonage: wat voor vlees hebben we daarmee in de kuip?

Het eerste wat opvalt is dat die honderdman een hart heeft: voor een Romeins officier zeker niet evident. Een centurio was de hoogste officier in rang waartoe een gewoon burger in het Romeins leger kon opklimmen, en dat gebeurde door het stellen van daden van militaire moed en slagkracht, en zeker niet door tere menslievendheid. Hoeveel centurio’s zouden zich iets aantrekken van de koorts waardoor hun knecht geveld ligt? Maar onze honderdman geeft om zijn knecht: hij is hem zeer veel waard, zegt de tekst. Hij is dus als militair toch een ‘gevoelig mens’ gebleven, iemand die om mensen geeft. In een explosieve regio met veel verzetsstrijders en terroristische aanslagen, zal zo’n centurio, die zijn hart kwetsbaar open heeft gehouden, beslist een witte raaf geweest zijn.

Het tweede wat opvalt is dat onze honderdman van Jezus heeft gehoord. Op zich is dit niet verrassend: zowat iedereen in die regio had wellicht van Jezus gehoord, zoals ook Herodes, die Jezus met minder eerbare motieven achterna zit. Maar opmerkelijk is dat onze centurio actie onderneemt richting Jezus. Hij stuurt vooraanstaande Joden op Jezus af om hem te smeken. Smeken, om een gunst vragen, was voor een hooggeplaatste in deze antieke samenleving een delicate kwestie. Hoe waardiger een persoonlijkheid in de toenmalige maatschappij, hoe moeilijk het is te smeken. Daarom schakelt de honderdman tussenpersonen in, ouderlingen van de Joden.

De Joodse ouderlingen komen bij Jezus de zaak van de centurio bepleiten. ‘Hij verdient het, want hij heeft op eigen kosten de synagoge gebouwd’. Opnieuw mogen we ons verbazen: een bezetter die het bezette volk genegen is en hun belangen ter harte neemt! ‘Hij heeft ons volk lief’, zeggen de ouderlingen tegen Jezus.

En Jezus gaat mee. En dat is het enige dat Jezus in het verhaal doet. Maar dat ‘meegaan’ van Jezus is ook wel veelzeggend. In dat meegaan toont Hij zijn bereidwilligheid, zijn goede wil. Het beeld van de koppige ezel dat we misschien onbewust al te vaak op Jezus toepassen, klopt eigenlijk niet. Jezus is geen dwarsligger, geen koppigaard, maar iemand die bereid is een roepende te helpen.

Terwijl Jezus met de ouderlingen meetrekt naar het huis van de centurio, komt hem een tweede delegatie tegemoet, vrienden van de honderdman die zijn woorden overbrengen: ‘Heer, doe geen verdere moeite, ik ben niet waard dat Gij onder mijn dak komt’. En dan laat die nederige honderdman Jezus het militair tuchtpatroon aanhoren. Hij grijpt naar zijn eigen ervaring als legeraanvoerder. ‘Eén woord van mij, en dat bevel wordt onmiddellijk uitgevoerd’. De centurio erkent in Jezus datzelfde gezag en diezelfde vrijheid. Hij behandelt Jezus niet slechts als gelijke, maar als een meerdere. ‘Eén woord van U is genoeg’.

De honderdman geeft meteen ook blijk van respect voor de Joodse gevoeligheden. Vrome Joden verontreinigen zich niet graag door in de woning van een niet-Jood binnen te komen. De officier houdt Jezus af van die laatste stap door te zeggen: ‘Een woord van U, Jezus, is immers genoeg en mijn knecht zal genezen zijn’. De officier gelooft in de kracht van Jezus’ woord, hij is een gelovige. Hij is geen Jood en geen christen; maar toch een gelovige. Hij, de heiden, dienaar van de keizer en van het militaire onderdrukkingsapparaat van de Romeinse keizer, geeft blijk van een oorspronkelijk en diep geloof. En Jezus staat er perplex van.

Lucas is de evangelist van de ontmoeting, denken we maar aan de ontmoeting van Maria en Elisabeth aan het begin van zijn evangelie, de ontmoeting van de verloren zoon met zijn vader in het midden en de ontmoeting van de Emmaüsgangers met de Verrezene aan het eind. De centurio en Jezus ontmoeten elkaar ook, maar zonder lichamelijk tegenover elkaar te staan. In onze tijd zouden ze misschien met elkaar skypen, wie weet. Maar wezenlijker is dat ze elkaar in het geloof ontmoeten, en in de verwondering om dat geloof. ‘Zo’n groot geloof heb Ik nergens in Israël gevonden!’, roept Jezus uit. Het geloof van de honderdman brengt zo’n schok teweeg in het hart van Jezus, dat er genezende kracht van uitgaat richting de knecht: hij wordt op slag weer gezond. Ook wij kunnen Jezus ontmoeten in geloof, ook al zien wij Hem niet van aangezicht tot aangezicht. Ons nederig geloof zal Jezus van zijn stuk brengen, en zal onze knecht – wie het ook is – weer gezond maken.

Dit verhaal van Lucas is een verhaal van geloof en nederigheid. Horen die twee trouwens niet wezenlijk bij elkaar? Geloof kan alleen maar nederig zijn, nederig genoeg om het goede te erkennen in de mens die niet tot onze eigen kring behoort. Zo’n geloof, zo’n vertrouwen maakt ons allen tot kinderen van één Vader, tot broers en zussen van elkaar, die over alle grenzen van religie, land of volk heen, bekommerd zijn om elkaar, zoals de honderdman dat was om zijn zieke knecht.
            
Br. Guerric Aerden                             Abdij Westmalle