Homilie voor het Hoogfeest van de Heilige Drie-eenheid

Homilie voor het Hoogfeest van de Heilige Drie-eenheid

Geloof jij in UFO’s? Geloof jij in marsmannetjes? Nogal wat mensen schijnen de eerste woorden van ons credo ‘ik geloof in God’ op die manier te verstaan: het voor waar aannemen dat er iets bestaat, een buitenaardse macht of kracht, iets waarvan het bewijs omstreden is maar dat er wel is, zoals UFO’s of marsmannetjes er wel eens zouden kunnen zijn. Toch betekent die eerste zin van onze geloofsbelijdenis totaal iets anders. ‘Ik geloof in God de Almachtige Vader’ wil namelijk uitdrukking geven aan ons vertrouwen dat God de Heer is van ons leven, Iemand die het goede met ons voorheeft, Iemand bij wie we toevlucht vinden, een Vader waar we ons veilig en thuis voelen. Het geloof in UFO’s of marsmannetjes zal aan mijn concrete bestaan niet veel veranderen, maar mijn geloof in God verandert wel degelijk mijn kijk op mezelf en op de dingen. ‘Ik geloof in God’ betekent dus zoveel als ‘Ik vertrouw op God’. Als Jezus aan de blinde die Hij net genezen heeft vraagt ‘geloof je in de Mensenzoon’, dan vraagt Hij niet of die man wel van mening is dat de mensenzoon bestaat, maar of hij nu klaar is om op de Mensenzoon te vertrouwen, die Jezus die heel de mensheid bij God vertegenwoordigt.En dat vertrouwen is nooit vanzelfsprekend, zeker niet in onze tijd.

Want onze cultuur wordt getekend door een crisis van het vertrouwen. De grote instellingen die onze samenleving eeuwenlang geschraagd hebben doen het niet meer. Ze worden met een ongewone graad van wantrouwen bejegend. We zijn ongelukkig met ons zorg- en onderwijssysteem, met de politie om nog maar te zwijgen over de politiek. En dat is nog niets in vergelijking met ons wantrouwen in de Europese instellingen, in de internationale economische en financiële patronen die we niet kunnen beheersen en waarvan we niet geloven dat ze in ons voordeel werken. We wantrouwen de Kerk, vooral haar gezagsdragers. We wantrouwen priesters en religieuzen. Welk christelijk ouderpaar wenst vandaag de dag voor zijn dochter of zoon een religieus levensengagement? Maar we wantrouwen evenzeer de instelling van het huwelijk als levenslange trouw. We wantrouwen het voedsel dat we eten, het water dat we drinken, de lucht die we inademen, de medicamenten die we voorgeschreven krijgen want we wantrouwen immers ook de dokter. We vinden terecht of onterecht dat globalisering de macht van de plaatselijke gemeenschappen vernietigt. We horen van fraude en omkoping bij grote bedrijven en banken, en hoewel er dikke boeken worden geschreven over het belang van vertrouwen in het zakenleven, is de schade al aangericht. Natuurlijk is een bepaalde marge van kritische zin gezond in een democratie en is het slecht om alles als zoete koek aan te nemen, maar wij hebben wantrouwen tot een systeem, tot een alles ondermijnend procedé gemaakt. We gaan er vanzelfsprekend vanuit dat niets in ons voordeel geschiedt als we niet zelf de touwtjes in handen hebben. De baas op het werk, de abt in het klooster, de voorzitter van onze club of partij heeft beslist een verborgen agenda die mij ondermijnt. Als ik niet van alles op de hoogte ben en niet helemaal begrijp hoe dingen in elkaar steken, dan voel ik iets onheilspellends in de lucht. Vertrouwen? Dat is heel riskant, dwaas zelfs, iets voor naïevelingen.

                  En lijnrecht daartegenover staat ons credo en wat Jezus van ieder vroeg die Hij op zijn weg ontmoette: ‘Geef je vertrouwen aan God die voor jou een liefdevolle Vader, een zorgende Moeder, een barmhartige tochtgenoot wil zijn. ‘Geloof en je zult gered worden’. ‘Als je een geloof hebt als een mosterdzaadje kun je bergen verzetten’. ‘Alles is mogelijk voor wie gelooft’. ‘Uw geloof heeft u gezond gemaakt’. ‘U geschiede naar uw geloof’. In al deze Jezuswoorden betekent geloof niet anders dan ‘vertrouwen’, het grondeloze, onkritisch, ja, naïeve vertrouwen van een kind dat nog helemaal kind is.

                  De hele bijbelse openbaring wil maar één ding uitzeggen: dat God betrouwbaar is voor ons. Dat is zijn Naam: ‘Ik ben er voor jou’. En dat hoorden we ook in de eerste lezing uit Deuteronomium: ‘Ga de oude tijden maar na, is er ooit zoiets groots gebeurd, een God die u is komen uitkiezen?’ Die God is geen gebakken lucht, geen fraudeur en Hij houdt er geen dubbel agenda op na. Neen, God is waarheid, licht en liefde. Hij wil je geen vrees aanjagen alsof je zijn slaaf was, nee, want je hebt de Geest van het kindschap ontvangen die in de diepte van je hart onophoudelijk bidt: ‘Abba, Vader!’. De christelijke overtuiging over God als Drie-Eenheid helpt ons, om ons diepe wantrouwen te overwinnen. In zichzelf reeds is God immers een relatienetwerk vol vertrouwen, intimiteit en wederkerigheid. En het is zowel Gods wil als onze menselijke bestemming om opgenomen te worden in die relatie van de eeuwige Zoon met de eeuwige Vader door de Heilige Geest. De Drie-Eenheid is geen soort hogere wiskunde, maar een bronwel van liefdesovergave die ons in zich wil opnemen en van binnenuit omvormen.

                  En voelen we dat? Als we worden opgenomen in Christus’ relatie met zijn Vader, is dat natuurlijk niet hetzelfde als onze relatie met iemand die in dezelfde kamer zit. Er gebeurt iets op dieper niveau maar niet minder reëel, iets dat niet volledig afhangt van wat we voelen of wat we denken. Gedragen op de stroom van Gods liefde groeien we naar volwassenheid, naar een dankbaar en veilig bewustzijn van onszelf dat zich opent voor de ander – de ander met kleine en met grote letter – achter de woorden en gedachten, naar een Mysterie dat ons trekt, dat heel ons leven zin geeft en in een nieuw licht plaatst, dat ons al van alle eeuwen bekend is maar tegelijk nog in het verschiet ligt. Zo te leven op het getij van de Drie-Ene God, bloeien we open als een roos in de zon, verspreiden we onze zoetste geuren en worden we pas echt vruchtbaar en genietbaar.

                  En als we dan Jezus’ woorden ‘onze Vader’ op de lippen nemen en zijn Heilige Geest in ons vrij spel laten door ons beetje bij beetje te ontdoen van ons wantrouwen, dan komen we steeds dichter bij onze waarheid en worden we steeds vrijer. Als we al die valse zekerheden achterwege laten waarmee we ons inmetselen om zelf voor god te kunnen spelen, dan gaan we stilaan begrijpen dat ‘ik geloof’ hetzelfde is als ‘ik bemin’.

                  In wat een dichter de ‘duizelende duisternis’ van God noemde, worden wij op de grootst denkbare manier ‘mens’.

 

 

Br. Guerric Aerden ocso                                                                        Abdij Westmalle