Homilie openbaring 2022
Jes 60, 1-6 Ef 3, 2-6 Mt 2, 1-12
De Wijzen uit het oosten die duizenden kilometers op hun kamelen afleggen om een ster te volgen, die hen uiteindelijk een schamel kindje laat vinden met zijn moeder, en die vervolgens hun dromen achterna gaan om langs een andere weg naar hun land terug te keren, lijken wel de antipode van de mens die zijn leven bouwt op zekerheden. Een ster, een kindje en een droom: welk soort geluk moet je daarvan verwachten? En toch lijkt het verhaal te suggereren dat die Wijzen het geluk van hun leven gevonden hebben. ‘Als ze de ster zien worden ze met overgrote vreugde vervuld’, zegt het verhaal. En als ze het kindje met zijn moeder vinden, ‘vallen ze op hun knieën, buigen ze zich ter aarde en bieden ze het hun koninklijke geschenken aan: goud, wierook en mirre’. Hun verlangen is vervuld, ze hebben de schat van hun leven gevonden, ze kunnen voldaan terugkeren omdat ze het essentiële ontdekt hebben, datgene waar het in het leven op aankomt. Wie het geluk wil vinden, moet naar de sterren kijken, zijn droom volgen en moet met alle kracht de wegen volgen die in zijn ziel geschreven staan. Anders leeft men tevergeefs
Vierde Adventszondag C 2021
Mich 5,1-4 Hebr 10,5-10 Lc 1,39-45
Twee vrouwen ontmoeten elkaar. De ene piepjong, de andere op rijpe leeftijd. Allebei dragen ze een pril nieuw leven in zich. Hun ogen krijgen een nieuwe glans, hun blik is nu meer naar binnen gericht. Af en toe liggen hun handen in een beschermend en teder gebaar op hun buik en stilaan zal heel hun wezen, heel hun leven in het teken staan van het kindje dat ze zullen baren. We hebben er mooie woorden voor: in blijde verwachting zijn, in gezegende toestand. Het moet voor elke zwangere vrouw een bijzondere periode zijn in haar leven.
Als man sta je erbij en kijkt ernaar. Onhandig, sprakeloos en een tikje als buitenstaander. In traditionele culturen komt de vader niet eens de verloskamer binnen: alleen vrouwen worden toegelaten. Tegenover een zwangere vrouw ben je getuige van een groot mysterie dat zo oud is als de mensheid en dat slechts met eerbied kan benaderd worden. Had niet beter een vrouw de homilie van vandaag gehouden? Ze had ons kunnen vertellen hoe ooit haar kindje in haar buik bewoog, zo ongeveer vanaf de achttiende week. Elisabeth is in haar zesde maand: het is dus normaal dat haar kindje al krachtige bewegingen maakt. Bij de begroeting van de twee vrouwen, begroeten ook hun beide mannelijke baby’s elkaar: zo stelt de evangelist Lucas het voor. Elisabeth vertaalt de beweging die zij in haar schoot voelt in een groet aan Maria, die wij vandaag het ‘Weesgegroet’ noemen: “Gezegend zijt gij onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van uw schoot”. Geen stoere mannentaal in dit evangelie van de Visitatie, maar daarom niet zonder grote diepgang.
Vorige zondagen waren die vlammende woorden van mannen als Jeremia, Sefanja of Johannes de Doper niet uit de lucht. Ze maakten ons deelgenoot van hun dromen en visioenen, van het eeuwenlange uitkijken naar de messiaanse Verlosser. Met vurigheid en aandrang riepen ze ons op tot bekering. Want God komt niet wonen in onzuivere harten. God wordt geen bron in een mensenhart dat vuil en chaotisch is en om zich heen onrecht aanstookt. De profeten hebben gelijk. We moeten ons ‘omkeren’ en werken aan een betere wereld zoals God hem droomt. En dat doen we ook: in allerlei acties van solidariteit, welzijnswerk, hulp aan daklozen en vreemdelingen, aandacht voor eenzamen, marginalen, covidpatiënten. Het zijn tekenen van onze diepe wil om de wereld te verbeteren, het milieu te redden, de vrede te herstellen waar die zoek is.
Homilie Tweede Adventszondag C 2021
Bar 5,1-9 Fil 1,4-11 Lc 3,1-6
De Advent is een tijd waarin de liturgie ons oproept tot bekering in het voetspoor van Johannes de Doper, om ons voor te bereiden op de komst van Jezus, het Leven van de wereld. Maar bekering is geen kwestie van een kleine poetsbeurt aan de buitenkant, van wat oplapwerk door onszelf met de regeltjes in overeenstemming te brengen. Het gaat over iets totaal anders! Het gaat erom dat ieder van ons tempel wordt van Gods goedheid, van Zijn schoonheid, van Zijn waarheid! Dat is onze roeping! Dat is het buitengewoon avontuur waarvoor wij geschapen zijn vanaf de grondvesting van de wereld.
In de liturgie veranderen de kleuren. Adventskransen worden bovengehaald, lichtjes worden ontstoken. De dagen zijn kort en dat helpt om wat meer naar onze binnenkant te kijken. Hoe staat het met mij? Ben ik nog wel authentiek bezig? Moet ik mij niet meer toeleggen op spirituele arbeid? Moet ik niet vertragen en meer stilte inbouwen in mijn leven? De tweede lezing uit het begin van de Filippenzenbrief verwoordt het perfect: “Moge uw liefde steeds rijker worden aan inzicht en fijngevoeligheid, om te kunnen onderscheiden waar het op aan komt” (Fil 1,9-10). De Advent is een ideale tijd voor dit onderscheidingsproces, voor dit kijken in je eigen hart. De bijbelse traditie geeft daar het woordje ‘bekering’ aan, dat betekent tegelijkertijd inkeer, ommekeer en toekeer naar Gods Woord in de Schrift.
Homilie Eerste zondag Advent C 2021
Jer 33,14-16 1Thess 3,12 – 4,2 Lc 21,25…36
Om aan zijn leerlingen de komst van zijn Rijk duidelijk te maken, bespeelt Jezus twee verschillende registers. Enerzijds gebruikt Hij een apocalyptische taal om de rampspoed en ontwrichting te beschrijven die de komst van de Mensenzoon begeleiden. Anderzijds heeft Hij het over waakzaamheid en alertheid. Want degene die niet op zijn hoede is, wie niet oplet, wordt blind en doof voor de tekenen van Zijn komst en is niet meer in staat ze te herkennen.
De komst van het Rijk is dus iets evidents en manifest – je kunt er niet naast kijken – maar toch veronderstelt zij een bepaalde kwaliteit van luisteren en onderscheiden, om ze te kunnen waarnemen en verstaan. Want volgens Jezus zijn er twee blokkades, twee fundamentele bekoringen, die ons beletten de komst van zijn Rijk te herkennen. En die twee plaatsen ons buiten de echte uitdagingen van de menselijke existentie.
De eerste blokkade of bekoring wordt op beeldende wijze beschreven in de eerste helft van het evangelie volgens Lucas. Door het oorverdovend lawaai van allerlei rampspoed, door de draaikolk van haat, geweld en corruptie, dreigen wij niets anders meer te zien! De eerste bekoring die ons overweldigt is die van angst en wanhoop, die iedereen aangrijpt die kijkt en hoort wat er in en met onze wereld gebeurt.
Homilie Christus-Koning B
LEVEN IN DE WAARHEID
Christus-Koning B Dan 7,13-14 Ap 1,5-8 Joh 18,33b-37
Vandaag vieren we Christus-Koning, een feest dat het einde van het liturgisch jaar markeert. Bij dit liturgisch feest spreken de lezingen ons over Jezus als koning. Toch tonen zij ons twee uiterst contrasterende beelden. Enerzijds, in de eerste lezing, een visioen van de profeet Daniël, hetgeen in de tweede lezing uit de Apocalyps wordt hernomen. Het lijkt een beetje op een Amerikaans spektakelstuk: een Mensenzoon die op de wolken des hemels naar een Hoogbejaarde wordt geleid. “Aan hem wordt heerschappij gegeven, luister en koninklijke macht; en alle volken, naties en talen brengen Hem hun hulde.” (Dan 7,13-14) En daaraan compleet tegengesteld zien we in het Evangelie Jezus voor Pilatus geleid als een misdadiger. In beide gevallen gaat het echter om dezelfde persoon: de Mensenzoon in Daniëls visioen is Dezelfde over wie Pilatus zal zeggen: “Ziedaar de Mens” (Joh 19,5). Het verschil is maar schijn, de realiteit is dezelfde. Het is heel belangrijk te begrijpen dat er verschillende niveaus bestaan van de werkelijkheid; dat dingen en situaties die aan ons verschijnen een diepere werkelijkheid kunnen verbergen of verhullen.
Dit wordt al duidelijk in het bordje dat boven op het kruis wordt gehangen : “Jezus uit Nazareth, koning van de Joden” (Jn 19,9). Een koning die geen gouden kroon draagt, maar een doornenkroon. Dit koningschap volgt niet de regels van de wereld. Het is niet wat het lijkt. Mensen roepen om een koning, een sterke leider, een machtige held. Die drang is blijkbaar onuitroeibaar, er is geen kruid tegen gewassen. God zelf zal ermee moeten leven dat zijn volk per se een koning wil. (1Sam 8,7.19) En ook Jezus kan niet anders dan die titel overnemen. Maar die krijgt bij Hem wel een heel andere inhoud. Jezus’ koningschap is er geen van strijdkrachten en parades. Dit koningschap heeft met waarheid te maken.
Tweeëndertigste zondag B 2021
1Kon 17,10-16 He 9,24-28 Mc 12,38-44
HET LAATSTE WAT JEZUS VOOR ZIJN DOOD NOG ZIET IS EEN VROUW DIE ALLES GEEFT, EEN ICOON VAN ZICHZELF
De stoet van ondernemende weduwen die door de Schrift trekt, is kort maar indrukwekkend. Je herkent in die stoet:
- Tamar, weduwe van de oudste zoon van Juda, die als prostitué vermomd haar schoonvader bij zich een kind laat verwekken voor haar overleden man, waaruit uiteindelijk David, de Messias, de Christus, zal uit geboren worden.
- In die stoet stapt ook de bloedmooie weduwe Judit, die met een list haar volk bevrijdt van het leger van de Assyriërs. Zij wordt geprezen als de glorie van Jeruzalem, de trots van haar volk.
- Daar zie je de weduwe van Sarefat uit de eerste lezing, die gastvrijheid verleent aan Elia en er aldus voor zorgt dat een groot profeet in Israël overleeft.
- En vergeten we niet de stokoude weduwe Hanna, die in de tempel van Jeruzalem het kind Jezus in de armen neemt en over Hem spreekt tot allen die bevrijding verwachten.