Jeremia 1,4-9

De HEER richtte zich tot mij: ‘Voordat ik je vormde in de moederschoot, had ik je al uitgekozen, voordat je de moederschoot verliet, had ik je al aan mij gewijd, je een profeet voor alle volken gemaakt.’ Ik riep: ‘Nee, HEER, mijn God! Ik kan het woord niet voeren, ik ben te jong.’ Maar de HEER antwoordde: ‘Zeg niet: “Ik ben te jong.” Richt je tot iedereen naar wie ik je zend en zeg alles wat ik je opdraag. Wees voor niemand bang, want ik zal je terzijde staan en je redden –spreekt de HEER.’ – (vertaling NBV)
De profeet Jeremia is in de christelijke traditie een van de zogenaamde ‘grote profeten’. Een literaire en theologische figuur die een boek, dat weliswaar geleidelijk gegroeid is en verschillende redacties onderging, op zijn naam kreeg... Het bevat gedachtegoed dat eeuwenlang en generaties door mensen geïnspireerd heeft en dat hopelijk nog mag doen in deze reflectie. Maar de man om wie het gaat, had het – blijkens dat boek – niet makkelijk. We spreken in het Nederlands niet voor niets over ‘jeremiëren’, een klaagzang aanheffen. Jeremia klaagt. Meer nog, hij zaagt soms de oren van Gods hoofd! Hij worstelt met zijn roeping. Hij wordt versmaad en uitgelachen. Hij hoort nergens bij, als teken aan de wand voor zijn volk. En al van in het begin, bij de eerste passage die zijn roeping beschrijft en die we hier lezen, zien we dat hij weerstand biedt. Hij voelt zich niet opgewassen tegen zijn taak. Maar even krachtig stelt God hem meteen gerust. Hij is niet te jong, en hij hoeft voor niemand bang te zijn; God zelf zal hem terzijde staan.


Overkomt het ook ons niet af en toe... Dat de taak die het leven ons geleidelijk toebedeelde – of die God ons al van in de moederschoot toevertrouwde – ons soms over het hoofd groeit? Of tenminste, dat we af en toe dat idee hebben? Waar ben ik in beland? Wie ben ik eigenlijk geworden? Ik kán dit eigenlijk helemaal niet... En toch doen we veelal door, met als troost – wie weet – Gods woorden aan Jeremia: wees niet bang, Ik ben bij je.
Niettemin, net zoals we soms faalangstig zijn, kunnen we op andere ogenblikken juist héél dankbaar en bijna verwonderd zijn om al het mooie en goede dat in en door ons ook werkelijk kan worden. Heel vaak is dat héél anders dan we het onszelf voorgesteld hadden. Soms hebben onze wegen, terugblikkend, heel anders gemeanderd dan de autosnelweg – rechttoe rechtaan – die we misschien ooit voor ogen hadden. Maar precies daarin is er ook véél meer aan moois en goeds tot stand gekomen. Méér dan we onszelf hadden toegemeten, méér dan we ons konden voorstellen. ‘Plus est en vous’, stelde Lodewijk van Gruuthuse al. Voor een gelovige gaat het verder. Als we met die blik kijken, zien we dat het voortkomt uit het feit dat we op een gegeven moment in geleidelijk groeiend bewustzijn steeds meer ons eigen ik uit handen durfden geven, ons toevertrouwd hebben aan Iemand die veel groter is dan wij. En ook daar klinken Jeremia’s woorden, zij het in een andere passage, inspirerend: ‘Ik heb immers mijn zaak in uw handen gelegd’ (Jer 11,20)... Een vers dat ik koester...
En niet alleen Jeremia, ook Maria in het Magnificat – elders besproken in dit nummer – ervaart dat er grootse dingen gebeuren ondanks haar eigen kleine ik. Ze kan er alleen maar om jubelen: ‘Mijn ziel zingt voor de Heer’. Het kan niet dieper uitgedrukt worden... Ons diepste wezen dat in jubel uitbarst in het besef dat wat in en door ons tot stand kan en mag komen, niet alleen uit onszelf komt, maar gedragen, gevoed en gestuwd is door Hem die bovenal ultieme Liefde is. Dat te mogen beseffen in ons eigen kleine leven stemt tot diepe dankbaarheid, tot deemoed ook...
Het klinkt in Maria’s lied bekend. Het klinkt ook in hedendaagse teksten. Eén van de liederen waar ik het meest van hou, stelt het – in woorden van de Ier Brendan Graham – als volgt: “You raise me up, to more than I can be...” Daarmee is alles gezegd. Gedragen in onze kleinheid en onzekerheid, maar ook over en boven onszelf uitgetild tot méér dan we zelf zouden kunnen zijn... “Wat ek is, is net genade”, zingt de Zuid-Afrikaanse Koos du Plessis. Wat ik ben, is niets anders dan genade... Ik kan het alleen maar beamen.
Bénédicte Lemmelijn