Psalm 131

IMG 5293

 

 

 


Psalm 131


ik zoek niet wat te groot is
voor mij en te hoog gegrepen.

Nee, ik ben stil geworden,
ik heb mijn ziel tot rust gebracht.
Als een kind op de arm van zijn moeder,
als een kind is mij ziel in mij.

Israël, hoop op de HEER,
van nu tot in eeuwigheid.
Vertaling: NBV1

We leven in tijden waarin niets groot genoeg, rijk genoeg, ver genoeg, snel genoeg, waarin niets gewoon ooit genoeg is… The sky is the limit, of zelfs verder dan dat wordt het nu al de ruimte, die wellicht oneindig is… En ons leven lijkt dat oneindige, onvervulbare streven te moeten in- of opvullen, tot spijt van wie achterblijft of er gewoon moe van wordt. En we kennen het allemaal: zelfs voor de ‘goede zaak’ denken we onszelf en onze medemensen te moeten voorbijlopen. Begrijp me niet verkeerd. Er is niets mis met ambitie: het is vaak de drijfveer geweest van intrinsiek goede verwezenlijkingen en daarzonder valt de wereld wellicht stil. Of nog, wie talenten heeft, stelt die best ter beschikking. Dat is zelfs onze ‘plicht’, klinkt het dan. En het is allemaal waar. Maar er is een grens. Té is nooit goed, zei mijn oma al, behalve in ‘tevreden’. Er zit een grond van waarheid in. Het woord ‘tevreden’ vertelt het ons overigens zelf. Te-vrede-n zijn: ‘het zijn in de vrede’, zijn in een toestand van innerlijke vrede. En het is uitgerekend dat ene goede ‘te’ dat we voorbijlopen vandaag…
De Bijbelse mens is er zich, in een tijd dat er nog geen internet was met elke week nóg snellere wifi, ook al van bewust. Prediker waarschuwt dat het almaar vermeerderen van kennis, om nog méér te weten dan iedereen voor hem (let ook op het vergelijkende…), ook maar ‘najagen van wind’ is. En hij voegt eraan toe dat wie veel wijsheid heeft, soms ook veel verdriet heeft (Pr 1,16-18). Ook Sirach waarschuwt: “onderzoek geen dingen die te moeilijk voor je zijn, probeer niet te begrijpen wat je verstand te boven gaat” (Sir 3,21). Echter, tegelijk weet hij: “gelukkig is de mens die zich verdiept in wijsheid, die naar inzicht streeft, de wegen van de wijsheid overdenkt” (Sir 14,20).

En hierin ligt precies het verschil. Wijsheid heeft ten gronde te maken met maat, met evenwicht, met balans en ja, met ‘te-vrede-n’. Wie altijd meer en sneller wil, is dat nooit. Zijn hart wordt opgejaagd, want het is nooit genoeg. Er kan altijd nog meer. Het kan altijd nog beter, en zeker als we gaan vergelijken en concurreren. De bereikte doelstelling stelt meteen de daaropvolgende in… We noemen het zo modieus de volgende ‘benchmark’, en we gunnen onszelf niet eens de tijd om even achteruit te leunen om te-vrede-n terug te blikken, en nog minder om bewust te vieren wat bereikt werd…
De psalmist in Ps 131 heeft dezelfde boodschap begrepen. Hij drukt ze prachtig sereen uit in één van de kortste psalmen, die niettemin wellicht één van de meest wezenlijke waarheden vertolkt. “Hij zoekt niet wat te groot is voor hem of te hoog gegrepen; zijn hart is niet trots en zijn blik niet hoogmoedig.” Hij kent, met andere woorden, zijn plaats. Hij aanvaardt zichzelf zoals hij is. Echter, hij is niet wereldvreemd. Het altijd meer en groter, dat hem blijkbaar opjoeg, schijnt hij voordien wél gekend te hebben. Immers, hij is stil geworden (en het dus niet altijd geweest). Waar het hierin om gaat, is het stilvallen van de onrust in zijn wezen. Het is het stil worden ten aanzien van een hem overstijgende werkelijkheid, die inderdaad enkel te ervaren is door wie stil durft te zijn. “Hij heeft zijn ziel tot rust gebracht”, stelt hij. Er is een verandering tot stand gekomen: de transformatie die eigen is aan wie naar stilte luistert. Hij heeft wijsheid gevonden, die de dingen terug in verhouding plaatst. En de wijze waarop hij die verworven rust omschrijft, is fundamenteel. Ze heeft te maken met diepe existentiële geborgenheid, die uitgedrukt wordt in de metafoor die daartoe van alle tijden is: “als een kind op de arm van zijn moeder.” Onbevraagd beschermd, letterlijk gedragen, zonder enige argwaan met open ogen de wereld inkijkend. “Als een kind is zijn ziel in hem”, besluit hij. Zijn diepste wezen is geborgen als een kind: geborgen in de ervaring van de liefdevolle aanwezigheid van God. Want daartoe roept hij zijn lezers op in het slotvers: “Israël, hoop op de HEER, van nu tot in eeuwigheid.” Zijn eigen diepe ervaring wordt een uitnodiging tot Godsvertrouwen voor allen.
En het is misschien ons aller ervaring. Dikke boeken vol kennis of nog zo mooi uitgewerkte theologische traktaten kunnen de weg wijzen. Maar ze kunnen God niet vatten. Dat is “te groot” en “te hoog gegrepen”… Immers, God ontmoeten is ten diepste een ervaring, die inderdaad maar gebeuren kan waar het geraas van ons hart tot rust komt en stilte spreken mag, bij mensen die in de kern van hun wezen gewoon Zijn gedragen kind durven zijn.
Bénédicte Lemmelijn
1 Voor een toegankelijke poëtische en theologische duiding van deze psalm, zie ook H. AUSLOOS, Psalm 131: een lied vol vertrouwen, in Nieuws uit Galilea 171 (2006) 1319.

Golfslag 15dejaargang 2021 nr 3