Homilie voor de 22de zondag door het jaar C
22ste zondag C Sir 3,17…29 Hebr 12,18-24 Luc 14,1?7-14
De eerste lezing uit het boek Jezus Sirach verschaft ons een typische les in Joodse wijsheid. “Hoe hoger je staat, des te kleiner moet je je maken. En je zult genade vinden bij de Heer.” Ook Jezus beveelt ons in het evangelie een houding aan die veeleer het nederige zoekt dan wel de eerste plaats. Dit is wijsheid, die alles te maken heeft met zelfrelativering en intelligentie van het hart. Want wie wijs is kent zichzelf en het laatste wat zo iemand zal doen is pochen met zijn kennis en kunde. Tegenover de nederigheid staat de hoogmoed. Zij etaleert graag haar eigen verdiensten en dikt ze nog aan ook. De hoogmoedige schept graag op met zijn levenservaring, zijn status, zijn bezit en zijn macht. Deze ‘wortel van de boosheid’ in het hart van de hoogmoedige heeft vaak te maken met een onlesbare dorst naar erkenning, en op dieper niveau met de niet-erkende behoefte bemind te worden.
Opschepperij werpt echter een dam op die de genegenheid en liefde van anderen op afstand houdt. Het is de verkeerde manier om liefde-waardig te worden.
Homilie Eenentwintigste zondag C 2022
Jes 66,18-21 Hebr 12,5-7.11-13 Lc 13,22-30
« Wie zal gered worden ? » Deze vraag, zusters en broeders, hield de mensen van Jezus’ tijd danig bezig. Wie zal het Rijk van God binnengaan? Wie komt in de hemel? Tot voor kort was dit eigenlijk ook de vraag die veel mensen uit onze streken bezighield. De hemel en de hel waren populaire thema’s in de predicatie van pastoors en predikanten. Als je het goede doet, kom je bij God terecht en ben je safe, als je het kwade doet, wacht je de ketel vol kokende pek in de hel. Alles werd daarbij zo’n beetje in twee perioden ingedeeld met de dood als grens: de huidige tijd en het eeuwige leven daarna.
Vandaag schijnt de vraag ‘wie zal gered worden’ niet meer relevant. Het geloof in een eeuwig leven is naar de achtergrond gedrongen. We zweren bij het hier en nu. We denken eerder na hoe we de aarde gaan redden. We denken ook af en toe wel na over de dood en over wat er nadien met ons en onze dierbaren gebeurt, maar het beïnvloedt maar weinig onze huidige manier van leven en handelen. Zijn we iets kwijtgeraakt misschien? Het geloof in een rechtvaardig oordeel dat de goeden beloont en de kwaden straft, was alleszins een pedagogisch middel om mensen op het rechte pad te houden. De mens die noch in God, noch in het eeuwig leven gelooft, heeft alleen zichzelf als norm. Is dat wel genoeg? De mens is een ambigue realiteit, engel en beest tegelijk. Door de band genomen is de mens eigenlijk nogal destructief, wreed zelfs en uitermate egoïstisch. Er zijn veel goede mensen, ongetwijfeld, maar de geschiedenis van onze oorlogen, van de slavernij en de uitbuiting, vertelt toch een ander verhaal. Nee, de mens aan zichzelf overgelaten is reddeloos, alle humanisme ten spijt. De mens verkeert, met zichzelf alleen zonder God, niet in goed gezelschap.
homilie Achttiende Zondag C 2022
Achttiende Zondag C Pred 1,2; 2,21-23 Kol 3,1-11 Lc 12,13-21
‘Rijk voor zichzelf’ en ‘rijk bij God’
De heilige Paulus vraagt ons in de tweede lezing ‘te zoeken naar de realiteiten van boven, daar waar Christus is’. Dat wil zeggen dat het mogelijk is dat we niet zoeken, omdat we genoeg hebben met wat we hier beneden hebben. In het evangelie verwittigt Jezus ons dat zulk een houding een grote dwaasheid is. En Hij maakt dit duidelijk met een beeldverhaal of parabel.
Deze parabel eindigt met de veelzeggende zin: “Zo gaat het met iemand die schatten vergaart voor zichzelf maar niet rijk is bij God.” In deze zin zit een pikante tegenstelling tussen ‘rijk voor zichzelf’ en ‘rijk bij God’. Het gaat dus niet om een tegenstelling
tussen arm en rijk. Het evangelie van Jezus is geen socialisme, en ook geen kapitalisme. In de streek waar ik vandaan kom was een boer die zeer rijk was. Zijn naam was Antoon. Het geluk was met hem. Hij had enorm veel geërfd, was tegen een grote vergoeding onteigend voor de aanleg van een autostrade, en hij had grote oogsten. Om het met de woorden van de parabel te zeggen: “hij had een enorme rijkdom verzameld voor vele jaren, hij rustte goed uit, hij at en dronk en nam het er goed van.” Maar in tegenstelling tot de boer in de parabel was Antoon niet een mens die alleen aan zichzelf dacht. Hij was ook een wijze mens: zijn rijkdom was niet allemaal alleen voor hemzelf. Hij bouwde een groot huis voor zijn dochter Mariëtte, kocht een nog groter huis voor zijn zoon Alex en vergat niet vele andere mensen goed te doen met zijn geld en zijn wijsheid. Antoon besefte dat hij een geluksvogel was en met een humoristisch aanvoelen realiseerde hij zich dat hij misschien onverwacht kon worden aangesproken door de grote Baas van hierboven. En dan wilde hij niet aangesproken worden met het woordje ‘dwaas’. En Antoon was geen dwaas, zeker niet in de ogen van de mensen, want hij was door hen gekozen in het gemeentebestuur en als voorzitter van meerdere boerengroeperingen. Maar hij wilde evenmin dwaas zijn in de ogen van God. Hij wist dat veel geld hebben op zichzelf geen misdaad is, maar dat veel geld alleen voor zichzelf houden een grote misdaad is. Hij wist dat rijkdom op zich geen zonde is, maar dat rijkdom opslaan exclusief om de rijkdom grote zonde is. Geld en welvaart kunnen wij als christenen nooit begeren als doel op zich. Slechts in de mate dat geld en welvaart van ons gevende en
delende mensen maken, worden wij rijk bij God. Als gevende en delende mensen worden wij ook ‘mooie mensen’ omdat wij ook meer gaan gelijken op Gods Zoon die zich heeft uitgedeeld aan de mensen tot op het kruis.
Homilie Zestiende Zondag C 2022
Zestiende Zondag C Gen 18,1-10a Kol 1,24-28 Lc 10,38-42
“Vergeet de gastvrijheid niet”, lezen we in de Hebreeënbrief, “door haar hebben sommigen zonder het te weten engelen onthaald.” (Hebr. 13,2) Dit vers verwijst naar het verhaal van Abraham bij de eik van Mamre dat we hoorden in de eerste lezing. Abraham en zijn vrouw Sara ontvangen op het heetst van de dag drie mannen, die zij het beste van wat ze in huis hebben aanbieden: rust en water, maar ook een maaltijd van vers brood en mals kalfsvlees. Bij gastvrijheid hoort een maaltijd. En daarbovenop schenkt Abraham zijn luisterende nabijheid, hij komt bij de gasten staan terwijl zij eten. Wat kun je de gast meer aanbieden dan je gezelschap en je aandacht?
In dit oud-oosters verhaal is er met betrekking tot de gasten een vreemde afwisseling van meervoud en enkelvoud. Soms gaat het in de tekst om één persoon, soms om drie personen. De traditie heeft hierin een openbaring herkend van de Ene en Drie-ene God die Abraham de belofte van een nageslacht doet. “De gastvrijheid van Abraham” is dan ook de naam van de beroemde Triniteitsicoon van de veertiende-eeuwse Russische iconenschilder, Andreï Roublov, die drie engelen afbeeldt die in een kring rond een lage tafel zitten, met op de achtergrond het huis van Abraham en de eik van Mamre. Zonder het te weten heeft Abraham door zijn beoefening van de gastvrijheid engelen onthaald, personificaties van God zelf. Iedere toevallige gast kan met andere woorden een boodschapper zijn die God speciaal naar jou toegestuurd heeft met een bijzondere boodschap. In de gast ontvangt men inderdaad God zelf en krijgt men wederkerig iets bijzonders.
Homilie Vijftiende zondag C 2022
Deut. 30, 10-14 Kol. 1, 15-20 Lc 10, 25-37
WIE IS MIJN NAASTE?
‘Meester, wat moet ik doen?’ Met die vraag wilde de wetgeleerde Jezus naar een terrein voeren dat hem vertrouwd was, dat van de Wet en haar voorschriften. En Jezus speelt het spel mee door een wedervraag te stellen: ‘Wat staat er geschreven in de Wet?’ Ook de bevestiging die Jezus de Schriftgeleerde geeft na zijn correct antwoord – God liefhebben is het eerste gebod en de naaste als zichzelf daaraan gelijkwaardig – past in zo’n rabbijnse discussie. ‘Uw antwoord is juist, zegt Jezus, doe dit en je zult leven’. Het gesprek zou hier perfect kunnen eindigen. De wetgeleerde zou zonder gezichtsverlies en met een goed gevoel kunnen vertrekken. Hij heeft zijn kennis kunnen etaleren en is door de rabbi uit Nazareth geprezen om zijn kennis van de Thora.
Maar onze Schriftgeleerde stelt zich niet tevreden met alleen een geslaagd examen. De evangelist Lucas laat zien dat er meer in het geding is dan een theologisch onderonsje. Men wil Jezus ‘op de proef stellen’, men wil Hem in een strik lokken. Daarom heropent de wetgeleerde het debat met een vraag: ‘En wie is dan mijn naaste?’ Om de Schriftgeleerde te antwoorden had Jezus weer kunnen verwijzen naar de Wet, het vertrouwde terrein. Maar tot verbazing van de omstaanders leidt Jezus hen naar een pad naar buiten, naar het geleefde leven, naar de weg die afdaalt van Jeruzalem naar Jericho. ‘Afdalen’ is het juiste woord want de reizigers die deze route namen, daalden niet minder dan 1200 meter af op een afstand van 35 km. De voettocht die ongeveer vijf uur in beslag nam, was niet zonder risico. De weg van Jeruzalem naar Jericho kronkelt door een bergachtig woestijnlandschap waar zich in de vele rotskloven allerlei gespuis kon verbergen. Deze weg was dus onveilig en vol gevaar zoals de meeste wegen van het leven.
Homilie Pinksteren C Jn. 14, 15-16.23b-26
Pinksteren C Jn. 14, 15-16.23b-26
Hoe eenzaam is de mens? Hoe eenzaam is mens-zijn? In onze hoogontwikkelde Westerse samenleving voelt de mens zich behoorlijk eenzaam. Omdat hij al te vaak zijn geloof en zijn vitale band met een persoonlijke, liefhebbende God verloren is, staat hij er alleen voor. En omdat hij vervolgens gevangen zit in de cocon van zijn ik, voelt het individu zich afgesneden van zijn omgeving, van de natuur, van familie, buren, dorp, Kerk en land. Hij staat er alleen voor, en dat niettegenstaande alle digitale communicatienetwerken en de kruisbestuiving van het sociale verkeer. De vele websites die het probleem van de eenzame mens aankaarten, zijn sprekend. Ze komen met allerlei instant-oplossingen. Een kleine greep: ‘Praten is de eerste stap; Chat elke avond online’; ‘Hoe eenzaam bent u? Doe een test. Vijf tips tegen eenzaamheid’; ‘Stop met eenzaamheid. ‘Eenzaamheid oplossen: hoe doe je dat?.’ Enzovoort.