Homilie voor de 2de paaszondag 11 april 2021
Evangelie: Johannes 20, 19-31
Op de avond van de eerste dag van de week, toen de deuren van de verblijfplaats van de leerlingen gesloten waren uit vrees voor de joden, kwam Jezus binnen, ging in hun midden staan en zei: ,,Vrede zij u." Na dit gezegd te hebben toonde Hij hun zijn handen en zijn zijde. De leerlingen waren vervuld van vreugde toen zij de Heer zagen. Nogmaals zei Jezus tot hen: ,,Vrede zij u." Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik u." Na deze woorden blies Hij over hen en zei: ,,Ontvangt de heilige Geest. Als gij iemand zonden vergeeft, dan zijn ze vergeven, en als gij ze niet vergeeft, zijn ze niet vergeven." Tomas, één van de twaalf, ook Didymus genaamd, was echter niet bij hen toen Jezus kwam. De andere leerlingen vertelden hem: ,,Wij hebben de Heer gezien." Maar hij antwoordde: ,,Zolang ik in zijn handen niet het teken van de nagelen zie, en mijn vinger in de plaats van de nagelen kan steken, en mijn hand in zijn zijde leggen, zal ik zeker niet geloven." Acht dagen later waren zijn leerlingen weer in het huis bijeen, en nu was Tomas erbij. Hoewel de deuren gesloten waren, kwam Jezus binnen, ging in hun midden staan en zei: ,,Vrede zij u." Vervolgens zei Hij tot Tomas: ,,Kom hier met uw vinger en bezie mijn handen. Steek uw hand uit en leg die in mijn zijde en wees niet langer ongelovig maar gelovig." Toen riep Tomas uit: ,,Mijn Heer en mijn God!" Toen zei Jezus tot hem: ,,Omdat ge Mij gezien hebt, gelooft ge? Zalig die niet gezien en toch geloofd hebben." In het bijzijn van zijn leerlingen heeft Jezus nog vele andere tekenen gedaan die niet in dit boek zijn opgetekend, maar deze hier zijn opgetekend opdat gij moogt geloven dat Jezus de Christus is, de Zoon van God, en opdat gij door te geloven leven moogt in zijn Naam.
Homilie van Pasen 2021
Homilie voor Pasen
4 april 2021
Evangelie van de paaswake: Marcus 16, 1-8
Toen de sabbat voorbij was kochten Maria Magdalena,
Maria de moeder van Jakobus, en Salóme welriekende kruiden om Hem te gaan balsemen.
Op de eerste dag van de week, heel vroeg, toen de zon juist op was, gingen zij naar het graf.
Maar ze zeiden tot elkaar:
'Wie zal de steen voor ons van de ingang van het graf wegrollen?' Opkijkend bemerkten ze echter dat de steen weggerold was.
En deze was zeer groot.
Binnengetreden in het graf zagen ze tot hun ontsteltenis aan de rechterkant een jongeman zitten in een wit gewaad.
Maar hij sprak tot hen: 'Schrikt niet.
Homilie voor de 5de zondag van de veertigdagentijd B
Evangelie: Joh 12, 20-33
Onder degenen die bij gelegenheid van het feest optrokken ter aanbidding waren ook enige Grieken. Deze nu klampten Filippus van Betsaïda in Galilea aan en vroegen hem: 'Heer, wij zouden Jezus graag spreken.' Filippus ging het aan Andreas vertellen en tenslotte brachten Andreas en Filippus de boodschap aan Jezus over. Jezus echter antwoordde hun: 'Het uur is gekomen, dat de Mensenzoon verheerlijkt wordt. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: als de graankorrel niet in de aarde valt, blijft hij alleen. Maar als hij sterft, brengt hij veel vrucht voort. Wie zijn leven bemint verliest het, maar wie zijn leven in deze wereld haat, zal het ten eeuwigen leven bewaren. Wil iemand Mij dienen dan moet hij Mij volgen. Waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn. Als iemand Mij dient zal de Vader hem eren. Nu is mijn ziel ontroerd. Wat moet Ik zeggen? Vader, red Mij uit dit uur? Maar daarom juist ben Ik tot dit uur gekomen. Vader, verheerlijk uw Naam.' Toen kwam er een stem vanuit de hemel: 'Ik heb Hem verheerlijkt en zal Hem wederom verheerlijken.' Het volk dat er bij stond te luisteren zei dat het gedonderd had. Anderen zeiden: 'Een engel heeft tot Hem gesproken.' Maar Jezus sprak: 'Niet om Mij was die stem maar om u. Nu heeft er een oordeel over de wereld plaats, nu zal de vorst dezer wereld worden buitengeworpen. En wanneer Ik van de aarde zal zijn omhoog geheven zal Ik allen tot Mij trekken.' Hiermee duidde Hij aan welke dood Hij zou sterven.
Homilie voor de 3de zondag van de veertigdagentijd B 7 maart 2021
In de evangelies van Marcus, Matteüs en Lucas wordt de zgn. tempelreiniging
op het einde van Jezus’ openbaar leven geplaatst.
Ze kan daar gezien worden als de druppel die de emmer doet overlopen,
als Jezus’ sterke symbolische en profetische handeling waarna de overheid zegt:
“Nu is het genoeg. We maken er een einde aan. We maken korte metten met die Jezus.”
In het Johannesevangelie
wordt die tempelreiniging aan het begin van Jezus’ openbaar leven geplaatst.
Ze kan dan gezien worden als een visitekaartje dat Jezus bij zijn ‘entrée’ aflevert,
een openingsscène, waardoor onmiddellijk duidelijk wordt wie Hij is en wat Hij komt doen.
Híj is blijkbaar gekomen om aan iets een einde te maken en om met iets korte metten te maken.
En wel op een wijze die ons vertrouwde beeld van een geweldloze Jezus tegenspreekt, tenzij je natuurlijk denkt dat Hij die gesel alleen heeft gemaakt
om symbolisch mee te zwaaien. Ik denk dat niet.
Maar de vraag is nu: aan wat heeft Hij een einde willen maken?
Radicaal en zonder compromis en niet door er ‘eerst even over te praten’ of ‘naar de mening van anderen te luisteren’..
Wie is Hij dan wel? Wie denkt Hij wel dat Hij is?
Gewoonlijk denkt men:
Jezus heeft een einde willen maken aan het hele handelsgedoe in de tempel.
Dus: geen probleem met de commerce in religieuze artikelen, maar niet in de tempel. Gezegd dient te worden dat die commerce wel plaatsgreep in het grote tempelcomplex, maar in de ruimtes die wel degelijk daarvoor bestemd waren
en niet daar waar gebeden en geofferd werd. Dus absoluut niet in hét centrum van de tempel,
zeker niet in het niet te betreden Heilige der Heiligen. Ter vergelijking:
in het domein van de grot van Lourdes worden er geen souvenirs verkocht,
wel alleen ‘officiële’ kaarsen, en dat in ieder geval niet aan de grot zelf!
Maar misschien mogen we m.b.t. de tempelreiniging het volgende antwoord wagen:
Jezus wou een einde maken aan het handelsgedoe van de tempel om daarmee een einde te maken aan een offerpraktijk
waarmee men Gods barmhartigheid en bijstand ‘kocht’. Misschien wou Hij een eind maken aan een religieus systeem waarin die offerpraktijk een belangrijke rol speelde,
zoals dat het geval was in alle religies van de oudheid:
veel offers en wierook en gezangen en devotie ‘tot heil onzer ribbenkast’, zolang dat ons nuttig en aangenaam is, zolang we God menen nodig te hebben,
om onze wereld en kosmos te verklaren, om onze wereld bestuurbaar te houden, om ons leven te beveiligen, om ons te genezen,
om ons te beschermen tegen kommer en kwel,
om onze commerce te doen draaien, om ons land vruchtbaar te maken, ja, om onze oorlogen te winnen.
Te veel een God aan wie we in gebed en door offers vragen dat Hij zou doen wat wij willen.
Maar te weinig hetgeen God wil: barmhartigheid en delende rechtvaardigheid.
Bij monde van de profeet Jesaja schreeuwde God het al uit
en het loont de moeite deze ‘geseltirade’ even door te nemen:
Jesaja 1, 11Wat heb Ik aan al uw offers? zegt Jahwe.
Ik ben verzadigd van de brandoffers van uw rammen en van het vet van uw mestkalveren. Ik heb geen behagen in het bloed van stieren, lammeren en bokken.
12 Wie heeft u gevraagd mijn voorhoven plat te lopen als gij komt om voor Mij te verschijnen?
13 Brengt Mij toch niet langer nutteloze meeloffers.
Homilie voor de 4de zondag van de veertigdagentijd B 14 maart 2021
https://www.youtube.com/watch?v=3q5PWmzTnjo&ab_channel=LaChapelleRoyale-Topic
Zozeer immers heeft God de wereld lief gehad dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat alwie in Hem gelooft niet verloren zal gaan maar eeuwig leven zal hebben.
Om dit vers is het ons vandaag te doen.
Om de daarin uitgedrukte geloofswaarheid is het te doen in het Johannesevangelie. Drie begrippen formuleren die waarheid: liefde – geloven – leven.
Het onderlinge verband tussen die drie duidelijk maken
is een introductie in het gedachtengoed van de vierde evangelist en tevens een initiatie in het christelijk geloof.
Ik durf zonder meer te stellen,
dat bovenstaand vers het credo van de evangelist Johannes bevat.
Iemand liefhebben is verlangen dat iemand leeft, goed leeft en gelukkig leeft.
Dat goede en gelukkige leven van de geliefde is voor diegene die liefheeft wezenlijk verbonden aan het eigen geluk, aan de eigen vreugde:
“Mijn geluk is dat jij leeft, goed en gelukkig bent.” God heeft de mensen lief. Hij is verlangen naar geluk.
Door het inwonen van zijn Geest is dat liefdesverlangen ook in ons aanwezig.
Het verlangen van de liefde ervaren, het goede leven en geluk van een geliefde verlangen, kan als een Godservaring geduid worden.
Liefde is dat verlangen ook omzetten in concrete zorg en verantwoordelijkheid voor het leven en het geluk van de geliefde.
Liefde wordt ‘caritas’, een intensive care-bezigheid, plaats de mens in een permanente zorgsector
van aandacht, aanwezigheid en concrete daden
waarin de liefde zich verwerkelijkt, waar maakt, openbaart.
De zorgende daad waarmee God zijn liefde verwerkelijkt
en verantwoordelijkheid opneemt voor het leven van de mensen is het zenden, het geven van zijn Zoon,
opdat al wie in Hem gelooft eeuwig leven zal hebben.
Homilie voor de tweede zondag van de veertigdagentijd B 28 februari 202
Dit evangeliefragment bevat heel wat elementen
die elk op zich uitgangspunt kunnen zijn voor een uitgebreide beschouwing. Ik heb ze in de tekst hierboven in het vetjes gezet.
Op de betekenis van het geheel kan men geen zicht krijgen
als men het opzet, de bedoeling van het Mc-evangelie niet voor ogen houdt. Er is een aannemelijke hypothese die stelt,
dat het Marcusevangelie in Rome geschreven werd
om in zijn geheel voorgelezen te worden in de paasnacht,
als een laatste catechese voor de doopleerlingen, de zgn. ‘catechumenen’, die in de liturgie van de paasnacht het doopsel ontvingen.
In die catechese staan twee vragen voorop:
wie is Jezus en wat betekent het christen te zijn? Op die twee vragen wordt in dit evangeliefragment, het verhaal van de verheerlijking op de berg,
ook wel het verhaal van de ‘transfiguratie’ of ‘gedaanteverandering’ genaamd, een antwoord gegeven:
Jezus is de Welbeminde Zoon van God
en christen zijn is naar Hem luisteren.
Dat eerste hoorden we niet alleen in het relaas over het doopsel van Jezus:
Mc 1, 11 En er kwam een stem uit de hemel:
'Gij zijt mijn Zoon, mijn veelgeliefde; in U heb Ik welbehagen.',
maar ook in het begin van het evangelie: