Homilie tweede zondag Veertigdagentijd A
Mt 17,1-9 Gen 12,1-4a 2Tim 1,8b-10
Elk jaar vraag ik me af waarom de liturgie op de tweede zondag van de Vasten steevast het Evangelie van de Transfiguratie op het programma zet. Wij hebben ons pas in boetekleren gestoken en zie, Jezus’ kleed wordt glanzend wit. Wij hebben onlangs as op onze hoofden gestrooid en zie, Jezus’ gelaat begint te stralen als de zon. Is dit niet een beetje misplaatst, gaat het soms om een regiefout van de Roomse liturgisten, of is er een ander motief in het spel, iets dat ons op het eerste gezicht ontgaat? Natuurlijk klinkt het bemoedigend om op onze veertigdaagse pelgrimstocht naar de lijdensweek, het verhaal te beluisteren van Jezus’ gedaanteverandering. Een mooi perspectief wordt ons alvast in het vooruitzicht gesteld, een verrijzenisperspectief. Want dat mogen we niet vergeten: lijden en dood is slechts een doorgang, een Pascha, naar het stralende licht van de opstanding. Transfiguratie en Opstanding vormen één geheel, een apotheose in tweevoud. En de tijd daartussen, het interim dat getekend wordt door lijden en dood, is dan als een flashback. Na de scène van de bemoedigende topervaring op de berg, een voorafname van de verrijzenis, keert de camera zich terug naar het geworstel, het lijden en het sterven van de hoofdpersoon.
Homilie 1 januari 2017 : Helige Moeder Gods
1 Januari : Heilige Moeder Gods
Het jaar opent met een feest van Maria. Maria, Moeder van God, de titel waarmee zij in de kerken van het Oosten bij voorkeur wordt aangesproken. In tegenstelling tot andere Maria-feesten met een meer devotionele inslag, is dit hoogfeest van de Moeder Gods, van de Dei Genitrix, een echt dogmatisch feest. Het derde oecumenisch Concilie van Efeze van 431 was van beslissende betekenis voor de afkondiging van het goddelijk moederschap van Maria. Maria baart de Godmens. De vrucht van haar schoot is volkomen God en volkomen mens in één persoon. Tegen Nestorius in, die verkondigde dat Maria alleen moeder kon zijn van de menselijke Jezus, en in Christus dus twee personen aanwezig waren, een goddelijke en een menselijke, verklaarde het concilie, dat in de ene persoon Jezus Christus de godheid en de mensheid onlosmakelijk met elkaar verenigd waren. Maria is dus niet alleen moeder van de mens Jezus, maar ook van de God Jezus Christus. Daarom draagt zij de titel Theotokos, Moeder Gods.
Homilie voor de 30' zondag door het jaar C
Lucas. 18,9-14
Wat een chance, broeders en zusters, dat ik zo’n gemakkelijk evangelie heb getroffen om over te preken! Zeker na een dag als gisteren, waarop we de plechtige professie mochten vieren van onze broeder Pascal, en waar met alle voorbereiding maar weinig tijd overbleef om een preek te maken. De Jezus uit het evangelie van Lucas voert in een parabel twee figuren ten tonele, elkaars antipode, een volmaakte tegenstelling, wit en zwart, hoe duidelijk, hoe eenvoudig!
Twee mensen gaan de tempel van Jeruzalem binnen om te bidden. Ze bidden tot één en dezelfde God, op één en dezelfde plaats. Alles zou die twee dichter bij elkaar moeten brengen. Maar het omgekeerde gebeurt. De eerste schrijdt fier naar voor, om voor Gods aanschijn zijn eigendunk en zelfgenoegzaamheid uit te stallen. Hij benoemt alles wat hem doet uitsteken boven de anderen, of liever, alles wat de anderen minder maakt dan het beeld dat hij van zichzelf heeft. De anderen bestaan slechts om zijn superioriteit te doen schitteren.
Homilie voor de 15'zondag door het jaar C
10 juli 2016
Meester wat moet ik doen? Barmhartig zijn!!
‘Meester, wat moet ik doen?’ Met die vraag wil de wetgeleerde Jezus naar een domein leiden dat hem vertrouwd is, dat van de Wet en haar voorschriften. En Jezus schijnt het spel mee te willen spelen door het stellen van een wedervraag: ‘Wat staat er geschreven in de Wet?’ Ook de felicitaties die Jezus de Schriftgeleerde geeft na zijn correct antwoord – God wil dat we Hem liefhebben en het leven van onze naaste ter harte nemen – passen bij zo’n Schriftuurlijk onderonsje: ‘Uw antwoord is juist, doe dat en je zult leven’. Het gesprek zou hier perfect kunnen eindigen; de wetgeleerde zou zonder prestigeverlies en met een goed gevoel kunnen vertrekken omdat hij zijn kennis heeft kunnen etaleren en zelfs door de rabbi uit Nazareth geprezen werd om zijn theologische onderlegdheid.
Homilie 9de zondag na Pinksteren
1 Kon. 8, 41-43; Gal. 1,1-2.6-10; Lc 7, 1-10
Elke zondag horen wij een stukje evangelie en steevast is Jezus daarin de hoofdpersoon. We horen dan telkens een woord van Jezus, of lezen over een bevrijdend gebaar van Hem. Maar vandaag is het anders: niet Jezus staat centraal maar een centurio, een officier uit het Romeins bezettingsleger. En het bevrijdend gebaar en het beklijvend woord komen niet van Jezus, maar van die honderdman. Toch is de naam van die man niet eens is overgeleverd en in de kunst is hij niet of nauwelijks afgebeeld, maar zijn woord is wel in de liturgie terecht gekomen: ‘Heer, ik ben niet waard dat Gij onder mijn dak komt, maar spreek slechts een woord en mijn knecht zal gezond worden’.
En Jezus zelf doet of zegt in dit verhaal zo goed als niets; hij ontmoet de honderdman zelfs niet eens. Jezus krijgt van de regisseur Lucas vandaag alleen een bijrolletje toebedeeld. Kijken we dus eerst eens wat aandachtiger naar ons hoofdpersonage: wat voor vlees hebben we daarmee in de kuip?
Homilie voor de 6de zondag in de Paastijd
Joh. 14,23-29
Een groot deel van het Evangelie van Johannes, beste mensen, wel vijf hoofdstukken lang, is gewijd aan die laatste avond van Jezus vóór zijn sterven. Jezus viert met zijn leerlingen het Sedermaal, ter gedachtenis aan de uittocht uit Egypte, maar tegelijk vooruitlopend op zijn eigen uittocht uit deze wereld. Een maaltijd met een zwaar beladen sfeer, zwanger van betekenissen, vol verdriet om het nakende afscheid en het komende lijden, met vele onbeantwoorde vragen en niet ingeloste verwachtingen.
De perikoop die we zojuist te horen kregen, komt uit de afscheidsrede die Jezus die bewuste avond hield. Na de voetwassing is de Meester in dialoog gegaan met ‘de zijnen’ die Hij ten einde toe liefheeft. De een na de ander stelt Hem een vraag, en Judas, niet Iskariot, heeft zojuist de vraag gesteld: ‘Waarom Jezus, openbaart Gij U wel aan ons en niet aan de wereld’?