Homilie voor de 32ste zondag 2022
Homilie voor de 32ste zondag door het jaar C 6 november 2022
Op deze zondag volgend Allerzielen,
de dag waarop we onze geliefde doden hebben herdacht,
worden we in de evangelielezing van deze zondag geconfronteerd
met een twistgesprek tussen Jezus en de Sadduceeën over de verrijzenis.
Dit gesprek grijpt plaats in Jeruzalem nadat Jezus er de tempel gereinigd heeft, de tempel die het machtsbastion van de Sadduceeën was.
Die Sadduceeën hechten geen geloof in de verrijzenis van de doden,
een geloof dat in Israël eigenlijk pas vanaf de tweede eeuw voor Christus ingang vond.
Hun ongeloof in de verrijzenis kan ons iets leren over een bepaald denken over de verrijzenis, een denken dat misschien ook het onze is,
een denken dat eigenlijk moet leiden tot ongeloof in de verrijzenis
en niet overeenstemt met wat verrijzen voor ons christenen echt betekent.
Homilie Allerheiligen 1 november 2022
God verbergt immers de heiligheid van zijn heiligen,
vooral voor de heiligen zelf.
Vandaag vieren we in de Kerk het hoogfeest van Allerheiligen.
We doen dat op de dag waarop onze Keltische voorouders
een nieuw jaar begonnen en hun overleden voorouders eerden.
Wie is een heilige? Wat is heilig zijn?
We zijn er in de kerkgemeenschap al lang van overtuigd dat heilig zijn niet alleen te maken heeft
met het officieel heilig verklaard worden door de paus van Rome. Bovendien volgt die verklaring op het oordeel van veel mensen dat iemand zo’n leven had geleid dat men hem of haar
terecht mag beschouwen als een heilige. Wat was er dan in dat leven zo bijzonder?
Zou men het aan de heilige zelf vragen
dan zou deze zonder twijfelen zeker antwoorden: niets.
God verbergt immers de heiligheid van zijn heiligen, vooral voor de heiligen zelf. Het zijn de nabestaanden die de heiligheid opmerken, ervaren.
De heilige is iemand die voluit mens geworden is, mens zoals God de mens droomt.
Het is een mens bevrijd van angst en zelfzucht en daarom vervuld van liefde, vrede en vreugde.
Het is een mens die niet gericht op zichzelf leeft
maar zijn of haar woorden en daden zijn gekenmerkt door liefde, door goedheid, genegenheid, zorg en verantwoordelijkheid
voor het leven en welzijn van anderen, van geliefden en van vele mensen. Zo’n leven leiden, dus heilig zijn, is voor wie echt gelooft,
de roeping van ieder mens, maar zeker van de christen. Daarom schrijft Paulus aan de Efeziërs:
Leidt een leven dat beantwoordt aan de roeping die gij van God ontvangen hebt.
Homilie voor de 31ste zondag 2022
Hoe gaan we dit verhaal van Zacheüs definiëren? Een roepingsverhaal? Ja, dat is het.
Een ontmoetingsverhaal? Ook goed.
Een wonderverhaal? Wel, ja….
Of een genezingsverhaal misschien?
Het draagt immers alle kenmerken van de genezingsverhalen in de evangelies. Er is een zieke die door zijn ziekte gemarginaliseerd wordt.
De ziekte is verwoestend en ruïnerend,
want dat is de letterlijke betekenis van ‘verloren’:
de ziekte verwoest en ruïneert de gezondheid en de persoonlijkheid van de zieke. De genezing geschiedt door en in de ontmoeting met Jezus.
De genezing betekent een radicale verandering, ommekeer in het leven, een helende ‘180° transformatie’ in alle betekenissen van het woord: de blinde ziet, de stomme spreekt, de dove hoort, de lamme loopt,
de knettergekke wordt doodnormaal, de besmette wordt rein en de dode wordt levend. Toch is het genezingsverhaal van Zacheüs anders.
Dit door de aard van de ziekte:
de drang tot afpersen, de drang om overdreven rijkdom te verzamelen ten koste van de anderen.
Deze drang bracht Zacheüs inderdaad aan de rand van de samenleving, waar de rijke normaal in het centrum staat, in een machtscentrum, een centrum waar ook Zacheüs misschien hoopte te staan.
Homilie voor de 30ste zondag door het jaar C 23 oktober 2022
Bidden is in de eerste plaats geen kwestie van woorden.
Bij bidden komt het er vooral op aan de juiste ingesteldheid te hebben. Het is een ingesteldheid waarbij we onze aandacht richten op God,
op zijn aanwezigheid in ons, in de schepping en in de medemens.
En als we ons in gebed plaatsen voor God
dan doen we dat in verbondenheid met medemensen en met de schepping.
Wanneer we dat met een open geest en een oprecht hart doen dan brengt ons gebed een houding van dankbaarheid,
eerbied en verwondering voor de schepping bij
en een houding van dankbaarheid, eerbied, respect en dienstbaarheid voor medemensen. We verheffen ons niet en weten ons niet beter dan anderen.
Staande voor God in gebed kunnen we ons trouwens alleen maar bewust zijn van onze zwakheid en onmacht. Maar dan mogen we ons ook aanvaard en bemind weten.
De wijze en de ingesteldheid waarmee we bidden drukt ons geloof uit. Het geloof van de Farizeeër is een wettisch geloof.
Voor hem betekent geloven
het nakomen van religieuze bepalingen en voorschriften.
Homilie voor de 29ste zondag C 2022
Homilie voor de 29ste zondag door het jaar C 16 oktober 2022
De gelijkenis die Jezus zijn leerlingen voorhoudt
gaat over bidden, over gehoord worden en verhoring vinden.
Jezus wil zijn leerlingen op het hart drukken
dat hun gebed, het gebed van ‘uitverkorenen’ wel degelijk verhoord zal worden.
Maar de vraag op het einde van Jezus’ onderricht
plaatst volgens mij een voorwaarde aan die verhoring: geloof.
Met ‘geloof’ wordt het geloof bedoeld
dat in een vorig zondagsevangelie aan bod kwam.
De apostelen zeiden nu tot de Heer: 'Geef ons meer geloof.'
De Heer antwoordde: 'Als ge een geloof had als een mosterdzaadje, zoudt ge tot die moerbeiboom zeggen:
“Maak uw wortels los uit de grond en plant u in de zee.”, en hij zou u gehoorzamen.’ (Lucas 17, 5-6)
Homilie 28 ste zondag jaar C 2022
2Kon 5,14-17 2Tim 2,8-13 Lc17,11-19
“Waar zijn de negen anderen?” Deze vraag van Jezus kan op verschillende niveaus begrepen worden. In de eerste plaats kan men er een nauwelijks verholen verwijt in beluisteren. Hoe is het mogelijk dat die negen melaatsen de man niet komen bedanken die hen genas? Aldus begrepen, wijst Jezus met een beschuldigende vinger naar de ondankbaren, de egoïsten die wel het goede van God aannemen maar Hem vervolgens vergeten.
Maar de vraag “waar zijn de negen anderen?” kan men ook op een andere, meer christologische manier verstaan. De tekst van dit evangelie bevat een eigenaardige tegenstrijdigheid. “Ga u laten zien aan de priesters”, zegt Jezus tegen de genezen melaatsen. Op het eerste gezicht bevestigt Hij de priesterlijke bevoegdheid om te constateren of iemand melaats is – hetgeen hem uit de gemeenschap stoot – of dat hij ervan genezen is. Volgens de Wet van Mozes bewaken de priesters de grens tussen ziek en gezond. Maar ons verhaal zegt dat de melaatsen onderweg worden genezen en één van hen keert onmiddellijk op zijn schreden terug om Jezus te gaan bedanken. Strikt genomen heeft deze man, niet toevallig een Samaritaan, de Wet overtreden want hij is niet tot bij de priesters geweest. Hij maakt rechtsomkeer nog voordat hij de priesters heeft ontmoet. Daarmee lijkt hij de macht van de priesters te doorbreken. De vermelding dat hij God looft met luide stem terwijl hij terugkeert, wijst daarop.
De negen anderen stellen zich tevreden met het volbrengen van het voorschrift van de Wet door zich aan de priesters te tonen. Ze dragen nog het juk van de Wet der onvrijheid en kennen nog niet de vrijheid van het Evangelie. Uiteraard zijn ze dankbaar dat Jezus hen genezen heeft, maar ze verkiezen het onder het regime te blijven van de oude Wet en alle riten daarvan te voltrekken. De ene die op zijn stappen terugkeert erkent in Jezus het goddelijk gezag. En die erkenning is ook de herkenning van Jezus als Zoon van God. “Waar zijn de negen anderen” bevat dan een aanklacht tegen het gros van het Joodse volk dat zich niet tot Jezus bekeert.