Homilie voor de 18de zondag door het jaar C 31 juli 2022
Homilie voor de 18de zondag door het jaar C 31 juli 2022
Wabi: rijkdom…
Jezus veroordeelde nergens rijkdom op zich.
Voor Hem is er wel een probleem gelegen in de houding tegenover bezit, in het omgaan met bezit en in het denken over bezit.
Hoe onze houding tegenover en ons denken over bezit als christen dient te zijn
is vrij eenvoudig en met twee woorden aan te duiden: niet bezitterig, niet egoïstisch. De Libanese dichter Kahlil Gibran schreef ooit deze beroemde verzen:
Je kinderen zijn je kinderen niet.
Homilie 14de zondag door het jaar C
Homilie voor de 14de zondag door het jaar C 3 juli 2022
De opdracht van de 72 leerlingen wordt door Jezus geduid als ‘oogsten’.
Het gaat zeker niet om het groot maken van een organisatie en al helemaal niet om de uitbreiding van de Kerk.
Dat zou ook nu onze bekommernis niet moeten zijn,
noch voor de Kerk, noch voor iedere organisatie of initiatief in die Kerk, hoezeer we ook menselijk dromen en verlangen naar een heropleving van het geloofsleven en van het kerkelijk leven.
Een inspirerend man schreef ooit:
Iedere poging om de kerk
voortijdig weer een succesvolle en machtige organisatie te doen worden,
zal een vertraging betekenen in haar noodzakelijke verandering en zuivering.
En verder schreef die man ook:
Maar onze kerk, die deze jaren alleen gevochten heeft voor zelfbehoud alsof ze een doel was op zich,
is niet in staat het verlossende en verzoenende woord te brengen aan de wereld en aan de mensen.
Homilie voor de 13de week 2022
Homilie voor de 13de week door het jaar C 26 juni 2022
“Wie de hand aan de ploeg slaat…” (Adriaan Herman Gouwe)
De evangelielezing van deze zondag bevat twee berichten die de evangelist Lucas bijeen geplaatst heeft
aan het begin van het verhaal over Jezus’ tocht naar Jeruzalem. Jezus weet dat in Jeruzalem lijden en dood op Hem wachten.
Dat heeft Hij zijn leerlingen eerder al tweemaal duidelijk gemaakt. Daarmee heeft Hij ook hun denken over de Christus,
hun verwachtingen in de Christus verworpen.
Eveneens wees Hij hun denken en hun verwachtingen
met betrekking tot hun leerling en volgeling van de Christus af. Daar hadden we het zondag laatst over. Toch even hernemen:
Jezus is niet een Christus, een Messias, een Gezalfde,
die het koninkrijk van Israël in alle macht en glorie zal herstellen en het zal zuiveren van alle heidenen.
Zijn volgelingen zullen niet delen in macht en glorie.
Homilie voor de 13de zondag door het jaar C
26 juni 2022 Evangelie: Lc 9, 51-62
Toen de dagen van zijn verheffing hun vervulling naderden, aanvaardde Jezus vastberaden de reis naar Jeruzalem en zond boden voor zich uit. Deze kwamen op hun tocht in een Samaritaans dorp om er zijn verblijf voor te bereiden. Maar de Samaritanen ontvingen Hem niet, omdat Jeruzalem het doel van zijn reis was. Toen de leerlingen Jakobus en Johannes dit gewaar werden, vroegen ze: “Heer, wilt Gij dat wij vuur van de hemel afroepen om hen te verdelgen?” Maar Hij keerde zich om en wees hen op strenge toon terecht. Daarop vertrokken zij naar een ander dorp. Terwijl zij onderweg waren, zei iemand tot Hem: “Ik zal u volgen, waar Gij ook heen gaat.” Jezus sprak tot hem: “De vossen hebben holen en de vogels hun nesten, maar de Mensenzoon heeft niets waar Hij zijn hoofd op kan laten rusten.” Tot een ander sprak Hij: “Volg Mij.” Deze vroeg: “Heer, laat mij eerst terug gaan om mijn vader te begraven.” Jezus zei tot hem: “Laat de doden hun doden begraven; maar gij, ga heen en verkondig het Rijk Gods.” Weer een ander zeide: “Ik zal U volgen, Heer, maar laat mij eerst afscheid nemen van mijn huisgenoten.” Tot hem sprak Jezus: “Wie de hand aan de ploeg slaat, maar omziet naar wat achter hem ligt, is ongeschikt voor het Rijk Gods.”
Homilie voor het hoogfeest van de heilige Drie-eenheid 12 juni 2022
Nog veel heb Ik u te zeggen, maar gij kunt het nu nog niet dragen.
Jezus zegt dit tot zijn leerlingen. Het gebruikte werkwoord ‘dragen’
moet men niet vervangen door ‘begrijpen’ maar eerder door ‘verdragen’. Dus niet: ‘maar gij kunt het nu nog niet begrijpen’, maar wel:
‘maar gij kunt het nu nog niet verdragen’. Jezus’ woorden zijn niet zozeer onbegrijpbaar,
maar wel niet te aanhoren, in de zin van ‘onaanvaardbaar’.
En als zijn woorden een gebod of raadgeving zijn, ook niet te ‘doen’.
Als Jezus na de broodvermenigvuldiging
zijn onderricht in de synagoge van Kafarnaüm beëindigd had, zeiden veel leerlingen:.
Deze taal stuit iemand tegen de borst. Wie kan daar naar luisteren? (Jo 6, 60) Wat had Jezus dan wel gezegd dat zij niet konden ‘dragen’?
Als gij het vlees van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, hebt gij het leven niet in u.
Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven
en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag.
Want mijn vlees is echt voedsel en mijn bloed is echte drank.
Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem. (Jo 6, 54-56)
Wat Jezus hier wil zeggen is, dat we pas echt leven, als we leven in totale éénheid met Hem,
als we Hem navolgen, onvoorwaardelijk liefhebben,
onszelf leren op de laatste plaats zetten en ook delen in Zijn lijden en sterven. Dat is best ‘begrijpelijk’! Maar moeilijk te aanvaarden.
Want we zijn maar mensen! Zo denken en zeggen we. Daarbij vergeten we: ook Jezus was een mens.
Dezelfde niet verdragende reactie van de leerlingen treffen we ook aan bij Petrus die protesteert als Jezus hem de voeten wil wassen:
Nooit in der eeuwigheid zult Gij mij de voeten wassen! (Jo 13, 8)
En nog zo’n niet verdragende reactie van Petrus is er
als Jezus voorspelt dat Hij zal moeten verworpen worden, lijden en sterven:
Toen nam Petrus Jezus terzijde en begon Hem ernstig daarover te onderhouden. (Mc 8, 32)
En Jezus verklaart deze niet verdragende reactie van Petrus als voortkomend uit ‘menselijke overwegingen’, overwegingen die niet overeenkomen met wat God wil.
Homilie voor het hoogfeest van Pinksteren 5 juni 2022
Homilie voor het hoogfeest van Pinksteren 5 juni 2022
Handelingen 2, 1-11
Toen de dag van Pinksteren aanbrak, waren alleen bijeen op dezelfde plaats. Plotseling kwam uit de hemel een gedruis alsof er een hevige wind opstak en heel het huis waar zij gezeten waren was er vol van. Er verscheen hun iets dat op vuur geleek en dat zich, in tongen verdeeld, op ieder van hen neerzette. Zij werden allen vervuld van de Heilige Geest en zij begonnen te spreken in vreemde talen, naargelang de Geest hun te vertolken gaf. Nu woonden er in Jeruzalem Joden, vrome mannen die afkomstig waren uit alle volkeren onder de hemel. Toen dat geluid ontstond, liepen die te hoop en tot hun verbazing hoorde iedereen hen spreken in zijn taal. Zij waren buiten zichzelf en zeiden vol verwondering: Maar zijn al die daar spreken dan geen Galileeërs? Hoe komt het dan dat ieder van ons hen hoort spreken in zijn eigen moedertaal? Parten, Meden en Elamieten, bewoners van Mesopotamië, van Judea en Kappadocië, van Pontus en Asia, van Frygië en Pamfilië, Egypte en het gebied van Libië bij Cyrene, de Romeinen die hier verblijven, Joden zowel als proselieten, Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze eigen taal spreken van Gods grote daden.