Homilie Aswoensdag

 

 

 

Homilie                   Aswoensdag 2021

Het is heden! Hoort naar zijn stem:
verhardt niet uw hart, als bij Meriba,
als bij Massa, toen in de woestijn;
toen uw vaderen mij hebben verzocht,
mij tartten – èn nog zagen mijn daden!
Veertig jaren heeft dat geslacht
mijn wrevel gaande gemaakt
en ik dacht: ‘zij blijven een volk
dat zwerfziek is in zijn hart:
zij willen mijn wegen niet kennen!’
Toen zwoer ik mijzelf in mijn toorn:
‘de rustplaats die Ik voor hen had –
als zij daar nog ooit zullen komen!’
      
Broeders,

Wij zijn niet beter dan onze vaderen. Wij zijn begonnen aan onze veertigdaagse tocht naar het oerbeeld van de veertigjaarse woestijntocht van het Gods volk – weg uit Egypte, het angstland, naar het beloofde land, het land van de vrijheid. Veertig jaren – veertig dagen – én wij zijn niet beter dan onze vaderen. Wat zij meemaakten is ook ons deel. Psalm 95 is daar een sterke verwoording van. En al zingen wij die wekelijks op zondagen en op feestdagen, Sint Benedictus stelt in zijn Regel voor om die psalm elke dag te bidden bij de aanvang van de nachtwake.

Lees meer...

Homilie 3° zondag B 2021



Broeders,
Vorige zondag hoorden we het roepingsverhaal van de eerste leerlingen in het Johannesevangelie, vandaag in het Marcusevangelie. Wij blijven dus nog eens stil staan bij het begin van Jezus’ openbaar leven, bij de aanvang van de roepingsweg van de leerlingen en voor ons weer de uitnodiging om bij onze eigen roeping stil te staan.
Maar eerst de beginwoorden van Jezus: De tijd is vervuld en het Rijk Gods is nabij; bekeert u en gelooft in de Blijde Boodschap. Met Jezus is de tijd vervuld, volvoerd: God komt de mens ontstellend nabij. Gods afdaling is in Hem volkomen geworden: God-met-ons. God middenin het leven van de mensen. En dat vraagt van de mens uit: bekering, ommekeer. Iemand is ons mensenleven binnengekomen en Hij wordt bepalend voor hoe we ons leven leven. Paus Benedictus XVI noemde dat een copernicaanse wending. Hij schreef: In zekere zin leven wij immers allemaal nog vóór Copernicus. Ik bedoel niet alleen dat wij in onze dagelijkse perceptie nog altijd de zon zien op- en ondergaan en de indruk hebben dat zij rond de aarde draait. Ik bedoel iets veel diepers. Wij leven immers allemaal met de aangeboren illusie dat ons ik het middelpunt van de wereld en de samenleving is. Keer op keer moeten wij vaststellen dat wij dingen en mensen alleen maar in betrekking tot onszelf kunnen zien, dat wij ze eigenlijk als satellieten van ons ik beschouwen.

Lees meer...

Homilie nieuwjaar 2021

 

 

Ben ik in kommer, dit troost mij:
uw belofte geeft mij nieuw leven.

Broeders,

Een vertrouwd psalmvers uit Ps 119. Wij zingen het – wij bidden het elke maandag. Al een tijdje blijft het in mij hangen. Ben ik in kommer, dit troost mij: uw belofte geeft mij nieuw leven.
Ben ik in kommer! Ik denk dat dit woord van toepassing is op het voorbije jaar 2020. Het zal voor altijd in ons geheugen gegrift blijven als het coronajaar, al is het voor ons hier in een milde versie, want echt contact met wat het virus teweegbrengt, hadden wij niet. Maar het tekent wel ons leven: weinig of geen bezoek, geen gasten, geen kerkgangers, allerlei voorschriften, afstand houden, mondmasker, ontsmettingsgel. Het lijstje is verre van volledig. Het tekent ons leven en nog veel meer het leven van hen die getroffen zijn, ook van zorgverleners, wetenschappers, beleidsmensen. Ben ik in kommer… evident is dit niet enkel het coronajaar. De gezondheidsperikelen van meerdere broeders, de spanningen die het samenleven soms meebrengt, het stoten op eigen en andermans grenzen… Ook hier: ben ik in kommer.

Ben ik in kommer, dit troost mij. Blijkbaar heeft die kommer in ons psalmvers niet het laatste woord. Er komt troost; er is troost.  Dit troost mij: uw belofte geeft mij nieuw leven. Troost, omdat er een belofte is en omdat die belofte nieuw leven inhoudt. Broeders, ik herken dit. Dat gebeurt. Mag ik het invullen? Of beter – schroomvol verwoorden. Ben ik in kommer… Het leven, het werkelijke leven kent dat in verschillende schakeringen. Maar in dat werkelijk leven komt de Heer, ís de Heer met zijn woord, een woord dat altijd een belofte in zich draagt. Het voorafgaande vers in Ps 119 zegt: Wees uw woord tot uw knecht dan indachtig: daarmee hebt Gij mij uitzicht geboden. Het is zo belangrijk in de Schriften duidingen te vinden voor wat we aan het leven zijn, voor wat ons bezighoudt en bekommert. Ik las nog vorige week: De omstandigheden en de actuele problemen die we kennen, dienen geleefd te worden in een licht dat ze zelf niet produceren, maar in een licht dat ons van elders aangereikt wordt – een licht dat ons leert juist zien, goed onderscheiden en begrijpen en dat ons de kans geeft om meer te doen dan te constateren, te ondergaan of erover te klagen. Gods Woord komt dan niet in de plaats van onze werkelijkheid. Gods Woord vervangt nooit de werkelijkheid zoals die is. Integendeel, Gods Woord verlicht die werkelijkheid, helpt ons om de realiteit nog reëler te zien in al haar dimensies, in haar diepere waarheid. Gods woord doet iets met onze realiteit, maar niet door ze om te vormen tot idealere omstandigheden. Neen, het motiveert ons binnen in die werkelijkheid en bewerkstelligt iets in ons – een anders zien, een ommekeer in ons hart, een omvorming van ons wezen.

Zo komt het woord ons leven binnen en vraagt om ‘mens’ te worden, mens in ons mens-zijn. Díe belofte geeft nieuw leven. Het doet me terugdenken aan de Proloog van het Johannesevangelie, die we in deze Kersttijd meerdere keren horen: aan allen echter die Hem wel aanvaarden, aan hen die in zijn Naam geloven, gaf Hij het vermogen om kinderen van God te worden. (Joh 1,12) Of nog scherper in de eerste Petrusbrief: als mensen die wedergeboren zijn, niet uit een vergankelijk zaad, maar door het onvergankelijke Woord van de levende en eeuwige God. (1 Pe 1,23)
Elke dag klopt de Heer aan met zijn woord – in de Schriften, beluisterd in de kerk of in stilte gelezen, ook in wat we horen of lezen in gesprekken of neergeschreven woorden van de medemensen van vroeger en nu. Het Woord – Het is er. En mag het binnenkomen zoals bij Maria. Maria bewaarde al deze woorden in haar hart en overwoog ze bij zichzelf. Middenin het geleefde leven met zijn kommer klinkt dat woord als belofte van nieuw leven.
En waaraan merk ik dit? Wanneer mijn ‘vragen’ anders worden. Niet meer: Waarom overkomt mij dat? Waarom gebeurt dat bij ons? Niet langer een doorploegen van het verleden en mij slachtoffer voelen. Maar andere vragen, die me naar buiten trekken: Wat kan ik doen? Wat kunnen wij doen? Hoe kan ik helpen? Wat wordt er van mij verwacht? Dat wil niet zeggen dat ik wat geweest is wegduw, maar er anders naar kijk, er naar kijk in het licht van zijn woord. En dan wordt wat geweest is, zwanger van nieuw leven. Dan worden wij, broeders, moeders, zoals de zalige Guerric het ooit tot zijn broeders zei: moeders van nieuw leven zoals de Moeder Gods, die we vandaag gedenken en vieren. Of zoals we het hoorden in de refterlezing uit onze Ratio: De lezende ontvangt de genade Gods woord te incarneren in zijn leven dat zo helemaal omgevormd wordt.
Die belofte wordt ons ons aangezegd. Ook nu op deze nieuwjaarsdag. Dat geeft hoop, vertrouwen, diep uitzicht – nieuw leven! Moge de Heer ons zo genadig zijn.
Zalig Nieuwjaar!

Abt. Manu

Homilie derde zondag advent 2020

 

 

HOMILIE     3° Adventszondag B


Wie zijt gij?

Broeders,

Die vraag klinkt in het evangelie van deze 3de adventszondag – Gaudete-zondag. Een identiteitsvraag. De vraag is gericht tot Johannes de Doper. Het is een vraag waar we zelf mee zitten naar anderen toe, maar ook – denk ik – naar onszelf toe: ‘Wie ben ik?’

Het wondere is dat Johannes is zijn antwoord hoofzakelijk zegt wie hij niet is of positief gezegd naar Iemand anders verwijst. Hij linkt zijn identiteit aan Iemand anders, Iemand waarnaar hij enkel met geheimenisvolle woorden verwijst: Hij staat onder u die gij niet kent. Hij komt na mij; ik ben niet waardig de riem van zijn sandalen los te maken. En voor die Iemand weet hij zich als een stem die roept in de woestijn, een wegbereider, een voorloper, een getuige van het Licht. De identiteit van Johannes is een verwijzende identiteit. Hij is er omwille van Iemand anders. Iemand die zijn leven geheel en al bepaalt en die onderscheiden blijft van hem. Hij valt er niet met samen. Hij heeft ook helemaal geen greep op die Ander. Uit andere evangelieverhalen weten we dat Johannes zegt: Achter mij komt een man die voor mij is, want Hij was eerder dan ik. Ook ik kende Hem niet (Joh 1,30). En dat Johannes later zelfs zijn leerlingen aan Jezus de vraag doet stellen: Zijt Gij de Komende, of hebben wij een ander te verwachten? (Lc 7,19) Johannes – één en al verbondenheid met Jezus, gelinkt aan Jezus die de zó Andere blijft en die hij noemt: de ‘Komende’.

Lees meer...

Homilie 26' zondag door het jaar A 2020

 

 

Zusters en broeders,


Werken in de wijngaard. Het moet voor Jezus een sterk beeld geweest zijn om over het Rijk Gods te spreken. Drie zondagen lang krijgen we parabels die daarover handelen: vorige zondag de werkers in de wijngaard van het eerste en het laatste uur, volgende zondag de parabel van de misdadige wijnbouwers en deze zondag een vader vraagt zijn twee zonen te gaan werken in zijn wijngaard. Niet onbelangrijk – denk ik – om dat te beseffen: Jezus spreekt ons met de wijngaard over het Rijk Gods, het Rijk van zijn Vader, over het verlangen van zijn Vader dat wij werkers zouden zijn in zíjn wijngaard.

Lees meer...

Homilie Sint Benedictus 11:07:2020

 

 

 

HOMILIE      Sint-Benedictus    11 juli 2020


      Zusters en broeders,

      Wij als monniken gedenken vandaag niet zomaar één van de heiligen. Sint Benedictus heeft te maken met ons leven van elke dag, daar wij zijn Regel voor monniken mogen volgen. Elke dag horen we ook in onze refter een deeltje uit deze regel.
      Een eigen regel met betrekking tot onze levensvorm als monnik, maar een regel die ons in feite wil doen leven geleid door het Evangelie – per ducatum Evangelii,  zoals Sint Benedictus ons voorhoudt. Een monnikenleven wil allereerst een evangelisch leven zijn, een leven dat constant met Jezus Christus van doen heeft. Trouwens Sint Benedictus vraagt dat een monnik niets boven Christus stelt.
      Per ducatum Evangelii. En zo kwam het in mij op: ‘welke evangelische figuren staan Sint Benedictus voor ogen wanneer hij over de monnik spreekt?’ Er zijn er evident meerdere. Maar ik zou bij twee ervan willen stilstaan.
     
      Ik begin bij de Proloog: Luister, mijn zoon, naar de richtlijnen van uw meester… aanvaard gewillig de vermaningen van uw liefdevolle vader… om zo door de inspanning van uw gehoorzaamheid weer tot Hem terug te keren van wie u zich door de slapheid van de ongehoorzaamheid hebt verwijderd. De monnik is ‘zoon’, ‘zoon van een liefdevolle vader’ én een zoon die wordt uitgenodigd terug te keren, omdat hij zich heeft verwijderd. De monnik als een verloren zoon, die terugkeert naar zijn Vader. De verloren jongste zoon, die afdwaalt om eigenzinnige wegen te gaan, die de gebondenheid wil ontspringen – vrij van alles wat hem bindt en voelt als ingesnoerd – gewoon zijn goesting doen en zelf zijn leven bepalen. Kortom, de weg van de ongehoorzaamheid, het niet langer luisteren naar regels, afspraken, bepalingen, medebroeders, oversten…

Lees meer...

Homilie 6de Paaszondag A 2020

Als gij Mij liefhebt, zult ge mijn geboden onderhouden.
Wie mijn geboden onderhoudt, die hij heeft ontvangen, hij is het die Mij liefheeft.

Broeders,

Die twee zinnen omkaderen het evangelie van deze zondag. Jezus is bezig woorden van afscheid uit te spreken naar zijn leerlingen toe. Woorden die nogmaals uitzeggen wat voor Hem zo wezenlijk is, wat Hij wil meegeven ter bemoediging, tot richtsnoer en steun voor de tijd dat Hij niet meer tussen hen zal zijn of toch niet meer op diezelfde tastbare wijze. En het is niet verwonderlijk dat het woord liefhebben valt: Als gij Mij liefhebt. Het gaat erom Jezus lief te hebben. Wat misschien wel meer verwonderlijk lijkt, is dat Jezus dit verbindt met “mijn geboden onderhouden”. Liefde voor hem heeft te maken met doen wat Hij ons heeft voorgedaan. Al in het begin van de afscheidsredes juist na de voetwassing zegt Jezus: Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat gij zoudt doen zoals Ik u gedaan heb. Wat heeft Hij ons als voorbeeld gegeven: ‘een bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe’. Doen wat Hij heeft gedaan is voor ons ‘liefhebben’. We hoorden het deze week tot tweemaal toe: Dit is mijn gebod dat gij elkaar liefhebt zoals Ik u heb liefgehad. Het doet me denken aan wat Paulus schrijft aan de christenen van Rome: Uw enige schuld blijve de onderlinge liefde. Wie zijn naaste bemint, heeft de wet vervuld. Want de geboden: gij zult niet echtbreken, niet doden, niet stelen, niet begeren en alle andere kan men samenvatten in dit ene woord: ‘Bemin uw naaste als uzelf’. De liefde berokkent de naaste geen enkel kwaad. Liefde vervult de gehele wet.

Liefhebben en geboden onderhouden. Daadwerkelijk liefde, werkzame liefde. Liefde die zich uit, die naar de ander uitgaat, die doet wat ze zegt. Liefhebben is een werkwoord. Mogelijks klinkt dit heel evident, maar is dat wel zo?
Want liefde, liefhebben verbinden we zo vlug met een gevoel, met iets in ons, iets van ons. Terwijl liefde - waarachtige liefde – beweegt, zich als het ware altijd bevindt op de brug tussen mensen, op wat ons verbindt met anderen. Het doet me terugdenken aan al eerder aangehaalde woorden van Connie Palmen: Je kunt geen verhouding hebben met jezelf – noch liefde, respect, betekenis hebben voor jezelf. Sommige – de meest menselijke – zaken spelen zich alleen maar tussen mensen af, niet in mensen afzonderlijk. Liefde, respect, betekenis hebben alleen maar plaats in een tussenruimte, in dat onzichtbare iets wat door een verbintenis geschapen wordt. Ergens anders bestaan ze niet. Het meest menselijke kun je alleen maar weggeven en ontvangen.
Het meest menselijke – wat ons zozeer tot mens maakt. Het wordt ons gegeven om weg te geven. Het meest menselijke: liefhebben. Als gij Mij liefhebt. En dat vermogen is er, omdat wij het ontvangen hebben. Omdat Hij ons het eerst heeft liefgehad. Op die eerste liefde steunt onze liefde. Johannes schrijft in zijn eerste brief: En wij, wij hebben de liefde erkend die God voor ons heeft, en wij geloven in haar. (1 Joh 4,16).

De vraag is: kunnen wij die liefde doorgeven, weggeven? Zijn wij tot liefde in staat? Ik vermoed: uit onszelf – néén. Wel als wij het aan ons, in ons laten gebeuren. Ik moet daarbij aan een woord van de heilige Theresia van Lisieux denken: Ik ben niet in staat tot liefhebben. Ik moet daartoe steeds Zijn liefde lenen. Als Zijn liefde onze liefde wordt, als Hij de bron blijft waaruit onze liefde opwelt, ja dan. Niet uit onszelf, niet op eigen kracht. Daarom zegt Jezus ook: De Vader zal op mijn gebed u een andere helper geven om voor altijd bij u te blijven: de Geest van de waarheid… want Hij blijft bij u en zal in u zijn. Liefhebben, ja – Gods Geest in ons. En ik denk dat Petrus hetzelfde bedoelt wanneer we in de tweede lezing horen: Heiligt in uw hart Christus als de Heer. Jezus spreekt woorden van afscheid die tevens zozeer woorden van belofte zijn. De Paastijd nadert Hemelvaart en Pinksteren. Hij zal ons verlaten, maar niet verweesd achterlaten. Hij keert terug. Allereerst in de gave van de heilige Geest. Die Geest maakt dat wij liefde bekwaam worden, dat wij in staat zijn zijn geboden te onderhouden – uiteindelijk het gebod van de onderlinge liefde, dat de gehele wet vervult.

Onderlinge liefde: van God uit naar de mens, van de Vader naar de Zoon, van de Zoon naar de Vader, van de mens naar God. Jezus zegt het zo wonderlijk: Op die dag zult gij weten, dat Ik in de Vader ben en gij in Mij en Ik in u… En wie Mij liefheeft, zal door mijn Vader bemind worden; ook Ik zal hem beminnen en Ik zal mij aan hem openbaren. Broeders, moge die liefde ons deel zijn – nu al in deze tijd en op de weg die we samen gaan naar het eeuwige leven. Amen.

Abt. Manu